26 May 2025

1989 Luitse — Oera Linda lezing

OERA LINDA BOEK

lezing van Mr N. Luitse op 5-9-1989

Haags Genootschap voor Geestelijke Vorming

Inleiding

Lang geleden, toen deze gesprekskring anders samengesteld was dan thans, heb ik eens een korte inleiding gehouden over het OLB. Tussendoor heb ik het OLB ook wel eens aangeroerd, b.v. in mijn inleiding over het boek Knoeien met het verleden. Dat ik er thans weer over wil beginnen, komt doordat ik er de laatste tijd intensief mee bezig ben, in verband met een studie van de methodes van de verdedigers van de echtheid en die van de bestrijders ervan. Het is mijn bedoeling U zakelijk te informeren over de aard en de herkomst van het handschrift en over de argumenten pro en contra die in de loop van ruim een eeuw door voor- en tegenstanders zijn gebruikt. 

Aard

Het OLB is een handschrift van ongeveer 200 pagina's. De tekst is geschreven in Oudfries, in een zeer apart alfabet, op katoenpapier, met een zeer oude manier van liniëring en paginering. Het is volgens het voorwoord niet een origineel, maar een afschrift; bij het afschrijven zijn blijkbaar een paar pagina's overgeslagen (wat bewijst dat het een afschrift is). Het handschrift houdt ergens midden in een verhaal op, wat doet vermoeden dat het origineel omvangrijker is geweest. Het handschrift is te bezichtigen in de Provinciale Bibliotheek van Friesland te Leeuwarden, waar het sinds 1938 zorgvuldig in de kluis bewaard wordt als een schenking van de familie Over de Linden.

Herkomst

Het handschrift is van generatie op generatie in de familie Over de Linden doorgegeven. Volgens het voorwoord is het afschrift gemaakt in het jaar 1256, toen blijkbaar het origineel bij een grote watersnood te water geraakt was en ging bederven. Een zekere Hiddo, bijgenaamd Oera Linda, schreef het origineel op 'buitenlands' (vermoedelijk spaans) papier over en bezwoer het nageslacht het eventueel weer over te schrijven, opdat de inhoud bewaard zou blijven. Die inhoud moest dus wat bizonders zijn. 

Het handschrift moet, tesamen met een erkend echt handschrift over de friese geschiedenis (Worp van Thabor) uit de eerste helft van de 16e eeuw, van 1809 tot 1848 in het huis van ene Andries Over de Linden, scheepstimmerman, te Enkhuizen hebben gelegen. Andries had een zoon Jan en een tweetal dochters. Voordat Andries stierf, op 15 april 1820, overhandigde hij het HS aan zijn inwonende dochter Aafje met de mededeling dat hij het aan zijn zoon Jan niet toevertrouwde (daar hij het waarschijnlijk zou wegmaken) en dat zij het t.z.t. moest doorgeven aan diens zoon Cornelis, geb. 1811. Door omstandigheden, die bekend zijn, gebeurde dat pas in augustus 1848, toen Cornelis (37 jaar) met zijn zoon Cornelis (14 jaar) een familiebezoek bracht aan Enkhuizen. Met beide handschriften toog het paar naar Den Helder terug, waar Cornelis een functie had op de Marinewerf. 

Het is bekend dat Cornelis eerst zelf getracht heeft het handschrift te ontcijferen. Hij liet na zijn overlijden in 1874 een aanzienlijke bibliotheek na. Omdat het hem niet lukte en hij toch wel wilde weten wat hij aan zijn nageslacht zou nalaten (zijn tante had hem op het hart gebonden er zorgvuldig over te waken), deed hij in 1867 (hij was toen 56 jaar) pogingen het HS ontcijferd en vertaald te krijgen. Hij kwam via via in contact met de toenmalige archivaris van Friesland, Eelco Verwijs (toen 37 jaar), die er zelfs een reis voor naar Den Helder maakte en het HS zonder meer voor echt hield. Cornelis wilde het echter niet afstaan, daar hij niet wist wat erin stond. En Eelco wou het niet vertalen vóór hijhet geheel had gezien. Cornelis beloofde hem het waardevolle exemplaar van Worp van Thabor, als hij de vertaling van het HS had, waardoor Eelco weer werd aangespoord. 

Doordat Verwijs het erg druk had en naar Leiden verhuisde (om met De Vries en Te Winkel te gaan werken aan het Middelnederlands Woordenboek), liet hij het afschrift dat hij er in Den helder van had laten maken in handen van Johan Winkler (toen 30 jaar), bibliothecaris van het Fries Genootschap, om er een vertaling van te maken. Winkler had gestudeerd voor scheepsarts, doch gaf het varen eraan en legde zich op de letteren toe. Hij heeft o.a. een boek over de friese familienamen geschreven. Eind 1870 gaf Winkler het afschrift aan het bestuur, met de mededeling dat hij er niets in zag en dat het de moeite van het uitgeven niet waard was. Het bestuurslid Dr. J.G. Ottema (toen 67 jaar) zag er wel wat in, nam de zaak over, stelde zich in verbinding met Cornelis over de Linden te Den Helder, won diens vertrouwen, kreeg katern na katern het hele handschrift in handen, ontcijferde de tekst en vertaalde die. Voorjaar 1871 gaf Ottema in het Fries Genootschap een verslag, dat het volgende jaar als inleiding van de gepubliceerde tekst van THET OERA LINDA BOK fungeerde.

Kort tevoren waren er al krantenartikelen gewijd aan het vreemde handschrift met stemmen voor en tegen de echtheid. De publicatie van het boek ontketende een ware storm. De bibliografie gemaakt door Ds. Kalma in 1955 van alle in de PBF aanwezige artikelen en boeken omvat ruim 600 nummers; een door mij gemaakt supplement omvat nog eens bijna 100 nummers. 

Het artikel Oera Linda Boek in de Grote Wikler Prins Encyclopedie van 1982 noemt het een der interessantste falsi- of mystificaties uit de literatuurgeschiedenis, met als reden, dat men niet in de oudheid van het HS kon geloven en er toch ook weer niet in slaagde de 19e eeuwse auteur ervan aan te wijzen. 

Inhoud

Eigenlijk zou het nodig zijn, dat men het hele boek eens op zijn gemak doorlas. In 1971 is de 2e druk van Ottema's boek als Reprint uitgegeven door Minerva, Amsterdam en natuurlijk prompt uitverkocht. Dezelfde uitgeverij bracht ook enkele andere publicaties uit de eerste tijd op de markt en een bibliofiele reprint van het originele handschrift in zeer beperkte oplage. Ottema's boek behoort in elke openbare bibliotheek aanwezig te zijn. 

Het boek begint, zoals gezegd, met een proloog, waarin de afschrijver, Hidde Oera Linda, het werk opdraagt aan zijn zoon Okke; dit stuk is gedateerd van 1256; van dat jaar zou dus ook het handschrift kunnen zijn. Er wordt echter op aangedrongen het zonodig opnieuw af te schrijven, om het voor verlies te behoeden. Het zou dus ook een later afschrift kunnen zijn. Daarop volgt een tweede proloog, geschreven te Leeuwarden in 803 door Liko Ovira Linda, die zijn erfgenamen bezweert nooit een monnik dit geschrift in handen te geven, daar zij de ergste vijanden der Friezen zijn. Daarop volgt dan de geschiedenis zelf, in allerlei afwisseling dooreen: cosmogonie, mythen, sagen, oude friese, klassieke en oosterse geschiedenis, geografische en ethnografische bizonderheden, oude friese wetten, profetieën, zangen, meest in opgesmukte stijl, soms ook lang niet zonder bekoring. De eigenlijke geschiedenis is begonnen door Adela, de vrouw van Apol, grietman der Lindasoorden en vervolgd door jongere leden van dat geslacht. Dat begin is geschreven in 558 v. Chr., maar met retrospectiva tot 2193 v. Chr. toen Atlantis verzonk (een latere onderzoeker, Dr. F.J. Los, heeft beredeneerd, dat dit 1000 jaar te veel is; 1193 v. Chr. is waarschijnlijker); dan volgen verhalen uit het laatst der vierde eeuw, tenslotte nog uit de eerste eeuw vóór Christus. Het stuk heeft geen slot; de geschiedenis breekt abrupt af. 

Ottema zegt er in zijn inleiding het volgende van: Wij ontmoeten in dit geschrift, waarvan het eerste gedeelte in de zesde eeuw vóór onze jaartelling is opgesteld, het oudste voortbrengsel (op Homerus en Hesiodus na) van de Europese letterkunde. En daar vinden wij in ons vaderland een eeuwenoude bevolking, in 't bezit van een ontwikkeling, beschaving, nijverheid, scheepvaart, koophandel, letterkunde en zuivere, verheven godsdienstige begrippen, waarvan wij nooit enig vermoeden hebben gehad. In onze voorstelling reikten de geschiedkundige herinneringenvan ons volk niet hooger dan de komst van Friso, de vermeende stamvader der Friezen; doch hier ontwaren wij, dat die herinneringen opklimmen tot meer dan tweeduizend jaren vóór Christus en in hoogen ouderdom die van Hellas overtreffen en die van Israël evenaren.

Bezwaren tegen de echtheid

De eerste bezwaren tegen de echtheid waren van taalkundige aard. De taal zou een quasi-Oudfries zijn, vol hollandismen. Ook komen er in de tekst tal van, soms koddige, woordafleidingen voor, die men moeilijk in een periode ver vóór de jaartelling kon plaatsen. Erkende papierdeskundigen herkenden het papier als eigentijds, althans niet ouder dan 1800. De vermelding van paalwoningen in Zwitserland, die pas in het jaar 1853 ontdekt werden, gold als bewijs dat het HS na 1853 gemaakt moest zijn. Er wordt in het HS ook melding gemaakt van Nehalennia. De eerste vondsten van Nehalennia-votieftafels dateren van 1647 bij Domburg. Na WO II zijn er opnieuw resten uit de zee opgevist (bij Colijnsplaat). 

Argumenten voor de echtheid

Ottema voorzag zich van deskundig advies. Hij hield staande dat de taal gewone omgangstaal is van eeuwen her, die men in geen geval mag vergelijken met de kanselarijtaal van eeuwen later. Over de ouderdom van bepaalde woorden kan men eeuwig twisten. Woordafleidingen of volksetymologie ligt in het wezen van de taal en is van alle tijden. Papierdeskundigen uit zijn omgeving bevestigden Ottema, dat het HS wel degelijk uit het jaar 1256 moest zijn. Dat werd bovendien ondersteund door de wijze van liniëren en vooral pagineren, die na de 14e eeuw niet meer zo werd toegepast. De vermelding van de paalwoningen was volgens Ottema juist een bewijs van echtheid, aangezien het HS door Cornelis over de Linden in 1848 in ontvangst genomen werd. Bovendien waren er genoeg getuigen die konden bevestigen dat hij omstreeks 1850 het handschrift reeds bezat.

Onderzoek

Uit de aard der zaak trok het HS ook in het buitenland de nodige aandacht en werden er vragen gesteld, waarop geen antwoord gegeven kon worden, nog afgezien van de kwesties waarover men duidelijk van mening verschilde. Mede om aan de geruchten- en meningenstroom een halt toe te roepen, rees de behoefte aan een officieel onderzoek door de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Na het overlijden van Cornelis over de Linden (zijn 1e zoon was al eerder overleden), zette zijn 2e zoon, Leendert Floris, griffier te Den Helder, de samenwerking met Ottema voort (Ottema overleed in 1879). In 1876 werd een voorstel om een commissie met de zaak van het OLB te belasten door de Koninklijke Akademie afgestemd. Sindsdien is herhaalde malen op een officieel onderzoek aangedrongen, maar het is er nooit van gekomen. In 1958 zette Prof. Hellinga van de Universiteit van Amsterdam een stel studenten aan het werk, maar er is nooit een verslag gepubliceerd. 

Deskundigen

De zaak van het OLB zorgde regelmatig voor de nodige beroering. Er ging geen jaar voorbij of er verschenen kranten-artikelen, tijdschrift-artikelen, brochures en boeken, zelfs vertalingen. Het geletterde publiek vermaakte zich en drong er bij deskundigen opaan zich te uiten. Daarbij deden zich merkwaardige verschijnselen voor. Deskundigen op het gebied van de eigentijdse papierfabricage verklaarden zich ook deskundig op het gebied van de papierfabricage van eeuwen geleden. Overleg tussen deskundigen pro en deskundigen contra vond niet plaats. Wat voor waarde kan het publiek toekennen aan het oordeel van deskundigen? Een ander merkwaardig verschijnsel: de verklaring van een deskundige op het gebied van het papier kwam tot heel andere conclusies dan een deskundige op het gebied van de taal. De deskundigheid op deelterreinen klopte op geen stukken. Het gevaar was niet denkbeeldig, dat een commissie van deskundigen er ook niet uit zou zijn gekomen, tenzij men met meerderheid van stemmen een oordeel uitsprak. Maar dan zou het bezwaar blijven, dat over de waarheid niet democratisch gestemd kan worden. 

Hoe ingewikkelder de problematiek, hoe verder weg de kans dat de deskundigen (die elk op hun terrein ook nog een rapide evolutie meemaakten), het ooit met elkaar eens zouden worden. Van tijd tot tijd wordt er in krant of tijdschrift aan het OLB gerefereerd, steeds in ironische zin. Er is, voorzover ik weet, niemand die thans voor de echtheid in het krijt treedt. Is dat terecht? 

Onjuiste voorlichting

N.m.m. wordt het publiek onjuist voorgelicht. Raadpleegt men de recente editie van de Grote Winkler Prins (1982), dan stelt men vast, dat alleen de tegenstanders aan het woord komen. Wij lezen daar:

OERA LINDA BOEK, in vreemde lettertekens geschreven handschrift dat C. over de Linden te Den Helder in het laatst van de jaren zestig van de 19de eeuw bijgedeelten deed toekomen aan Eelco Verwijs, archivaris-bibliothecaris van Friesland. Het was geschreven in quasi-Oudfries (!) en handelt over voorvaderen van het geslacht Over de Linden, maar ook over de oergeschiedenis der Friezen. In 1887 (m.z. 1886) toonde J. Beckering Vinckers aan dat het Oera Linda Boek een falsificatie van omstreeks het midden van de 19de eeuw moest zijn. Hij en velen na hem wezen op ontlening van ideeën betreffende het natuurrecht aan Volneys Les ruines (1791); de bron van de religie van de Oerfriezen, de Wralda-mystiek, berust (!) op een publicatie van Montanus (1594/1595-1638). Evenals Beckering Vinckers wezen de meeste latere onderzoekers (o.a. P.C.J.A. Boeles, C.P. Burger, R. Fruin en G.A. Wumkes) Over de Linden als auteur aan. In 1958 deed W. Gs. Hellinga met studenten van de Universiteit van Amsterdam een uitvoerig onderzoek, dat veel nieuwe gegevens opleverde, die echter merendeels onverwerkt zijn gebleven. Het feit dat er voortdurend personen zijn geweest die er een kern van waarheid in ontdekten en dat er nog steeds naar de auteur gezocht wordt - recente onderzoekers houden rekening met de mogelijkheid dat J.H. Halbertsma de schrijver is -, maakt het Oera Linda Boek tot een der interessantste falsi- of mystificaties uit de literatuurgeschiedenis. 

Er volgt dan een bibliografie, waarin geen enkel boek van de verdedigers van de echtheid van het HS, c.q. gericht op disculpatie van Cornelis over de Linden wordt genoemd. Na Cornelis over de Linden werd Eelco Verwijs als de auteur aangewezen door M. de Jong Hzn. (1927), wiens geschriften getuigen van een paranoiede geestesgesteldheid (De Jong draait alle feiten om, heet alle getuigen te liegen en construeert meer dan hij bewijst). De verdedigers van Eelco Verwijs' reputatie konden echter niets beters doen dan terugvallen op de aantijgingen van Beckering Vinckers uit 1876 jegens Cornelis over de Linden, die reeds doeltreffend waren weerlegd door Ottema, Cornelis' zoon Leendert Floris e.a. 

Bij het onderzoek van Hellinga in de richting van friese taalgeleerden uit het midden van de 19e eeuw stootte men op Ds. J.H. Halbertsma, een taalgeleerde uit Deventer. Prof. Böttcher, hoogleraar in de chemie, amateur-handschriftkundige, verklaarde, op grond van zijn grafologische bevindingen, ervan overtuigd te zijn, dat Halbertsma de auteur was, wat G.J. van der Meij in een lijvig werk heeft trachten te onderbouwen. Laatstgenoemde bleef volkomen in gebreke duidelijk te maken, hoe het handschrift van Deventer naar Den Helder was gekomen. Ook werd geen enkele rekening gehouden met alle feiten die over de aanwezigheid van het handschrift in de familie Over de Linden boven water waren gekomen (onderzoekingen van W. Vleer). 

In plaats van alle feiten nauwkeurig te onderzoeken, werd bij herhaling uitgegaan van enkele feiten en vermoedens, die verder uitgesponnen werden om tot een min of meer plausibele conclusie te leiden, die al van te voren vaststond. Door één gezichtspunt te laten prevaleren, hoopte men alle andere feiten, zonder verder onderzoek of discussie, van de tafel te vegen. Geen wonder dat dit niet kan slagen: Deze denkmethode is verkeerd.

Denkmethodes

Bij elke cause célèbre, waarbij voor- en tegenstanders zich over en weer van een batterij argumenten voorzien, is er sprake van een misverstand. Of liever: men wil elkaar niet verstaan, men wil elkaar alleen maar bestrijden. Of nog liever: de ene partij, in dit geval de bestrijders van de echtheid, wil de andere partij, die van de verdedigers van de echtheid, het woord ontnemen door ze belachelijk te maken. De verdedigers van de echtheid begrijpen wel de bestrijders, trachten althans hen te begrijpen, want kritiek kan op het juiste spoor brengen. Zij vinden echter dat de bestrijders (die zij nimmer belachelijk trachten te maken) van een vooringenomen standpunt uitgaan en alle argumenten wegpoetsen, die dit standpunt in gevaar kunnen brengen. Zij vinden, dat hun tegenstanders 'exclusief' denken, terwijl zij van zichzelf weten 'inclusief' te denken. In het dagelijks leven komt dit soort misverstanden vaak voor, zodat het van belang is, aan de hand van een concreet voorbeeld, als de zaak-OLB, zich van het denkpatroon dat men volgt bewust te worden. 

Men kan dit denkpatroon ook nog anders formuleren. Men spreekt dan van 'verticaal' denken en 'lateraal' denken. Onder verticaal denken verstaat men het uitgaan van een vaste gedachte of idee, waarvan de consequenties worden afgeleid ('deductie'); Onder lateraal denken verstaat met het verbreden van het veld, het aandragen van zoveel mogelijk relevant materiaal onder een evoluerend hypothetisch gezichtspunt ('inductie'). Het is duidelijk, dat de discussie van twee tegenover elkaar staande partijen, die verschillende wapens hanteren, niet tot een bevredigend resultaat kan leiden. Zoals zo dikwijls, is voor het probleem al lang een oplossing in een volkswijsheid of spreekwoord vastgelegd. In dit geval zou ik de zegswijze willen aanhalen: pour disputer il faut être d'accord. Met andere woorden, wil men, zoals in dit geval, de echtheid van het OLB bewijzen, dan moet men alle gegevens bijeenzoeken, die de inhoud en de omstandigheden van het tevoorschijnkomen kunnen verklaren. Gaandeweg zal de horizon zich verruimen. Men kan echter die gegevens slechts opsporen, indien men hypothetisch van de echtheid uitgaat. 

Omgekeerd kan men een vruchtbare discussie voeren wanneer men, als men tenminste voldoende redenen heeft om te veronderstellen, dat er een vals document in omloop is gebracht met kwalijke oogmerken, de auteur ervan aan de kaak wil stellen en tot een bekentenis wil dwingen. Het is dan echter niet voldoende iemand verdacht te maken (en de bewijslast om te draaien, alsof iemand zou moeten bewijzen dat hij iets niet gedaan heeft!), zelfs niet om de waarschijnlijkheid te construeren dat hij het gedaan zou kúnnen hebben, men moet 

a) een redelijke grond hebben voor het vermoeden van vervalsing en 
b) overtuigende feiten op tafel kunnen leggen, dat de verdachte het gedaan heeft en dat hij, dat ontkennende, duidelijk staat te liegen. 

Prof. A.S. de Blécourt heeft, in zijn dies-rede van 1936 als rector-magnificus van de Leidse Universiteit, er terecht op gewezen, dat iemand die op grond van historische gegevens iemand anders ervan beschuldigt een vals document in de wereld te hebben gebracht, onverantwoordelijk handelt, wanneer hij alleen maar verdacht maakt en niet, volgens de onder rechters beproefde methode van bewijsvoering, in staat is het overtuigende bewijs te leveren. Er is ook zo iets als 'Rufmord' van overledenen; ook overledenen hebben recht op bescherming, is het niet door de rechter dan door de historicus, die dezelfde functie vervult en zelfs de plicht heeft om voor de waarheid op te komen.

Het belang van het OLB

Wanneer redelijk zeker is, dat het HS een erfstuk was van de familie Over de Linden en dat wat in 1256 door Hiddo werd afgeschreven inderdaad het handschrift was met een voorwoord uit het jaar 803, dan is het de moeite waard het te beschouwen als een echte geschiedbron, die het reeds bekende, zeer gebrekkige, beeld van de toestanden in Noord-Europa van voor de jaartelling en de tijd van de grote volksverhuizing kan aanvullen. Er komen steeds meer historische en voorhistorische bronnen beschikbaar en het zou dom zijn deze bron, vanwege een onzinnige twist, ongebruikt te laten.

Bovendien is het systeem van de 33 of 34 lettertekens, die uit het zesspakige Juul-rad gevormd zijn, hoogst boeiend, omdat het de veelheid van klanken van het Oudfries weergeeft, dat in grote mate overeenstemming moet hebben vertoond met het Oudengels. Het is algemeen bekend dat het Engels slechts gebrekkig met het romeinse alfabet kan worden weergegeven. In dit verband kan worden vermeld, dat, volgens een krantenbericht, de Ierse auteur George Bernard Shaw (1856-1950) in zijn testament een bedrag van £ 40.000 (?) bestemd zou hebben voor diegene die een alfabet zou weten te bedenken dat het Engels op adequatere wijze zou weergeven. Wat zou Shaw van het OLB gezegd hebben, als hij er weet van had gehad?

Conclusie

Het is alleszins de moeite waard van het OLB, als van een echte geschiedbron, kennis te nemen, indien men zich voor de oude vaderlandse geschiedenis interesseert. Het is bovendien de moeite waard, de methodes, waarmee het HS in de loop van ruim 100 jaar werd verguisd en het publiek werd gedesinformeerd, aan een nader onderzoek te onderwerpen, indien men zich voor zuivere denk- en discussiemethodes interesseert. Tenslotte is het altijd de moeite waard, de reputatie van achtenswaardige lieden, die ten onrechte voor falsificateur of mystificateur gehouden zijn, te repareren, indien men de normen van het maatschappelijk verkeer wil hooghouden. 

Mr N. Luitse
's-Gravenhage

24 May 2025

Eerherstel Ottema 1 — Nico Luitse 1994

Lees ook: Eerherstel Ottema 2 — de woekerende waan

en: Eerherstel Ottema 3 — het sterfbed van Dr. O.

Afgedrukt in Vrijzinnig Vizier, 10e jaargang nr. 1 - februari 1994, blz. 5-9. Dit was de tekst van een lezing door Mr. N. Luitse voor vereniging De Sphinx te Den Haag op 14-11-1991.

(opmaak vet en cursief als in origineel; onderlijning en portretten J. Winkler, C. over de Linden en P.H. de Groot toegevoegd door mij, JO)

= = =

N. Luitse (1918-1992)

Thet Oera Linda Bok

door Nico Luitse

THET OERA LINDA BOK is de titel die dr. J. G. Ottema, classicus en conrector van het Stedelijk Gymnasium te Leeuwarden, meegaf aan een door hem gemaakt afschrift met vertaling van een oud-fries handschrift, hem in gedeelten ter hand gesteld door de eigenaar, Cornelis over de Linden (1811-1874), scheepsbouwkundige op de Marinewerf te Den Helder en volgens deze een overoud familiebezit. Ottema’s eerste uitgave verscheen in 1872 bij H. Kuipers te Leeuwarden in een oplage van 450 exemplaren, met als ‘inleiding’ het verslag door hem uitgebracht in een vergadering van het Friesch Genootschap van februari 1871 omtrent de aard en de inhoud van het handschrift, dat een in 1256 door Hiddo oera Linda gemaakt afschrift van een verloren gegaan origineel met een voorwoord van Liko ovira Linda uit 803 bleek te zijn. Het slot van dit verslag luidt als volgt:

Wij mogen dus aannemen, dat wij in dit geschrift, waarvan het eerste gedeelte is opgesteld in de zesde eeuw voor onze jaartelling, het oudste voortbrengsel (op Homerus en Hesiodus na) van de Europesche letterkunde ontmoeten. En daar vinden wij in ons vaderland eene eeuwenoude bevolking, in ’t bezit van eene ontwikkeling, beschaving, nijverheid, scheepvaart, koophandel, letterkunde en zuivere verhevene Godsdienstige begrippen, waarvan wij nooit eenig vermoeden hebben gehad. In onze voorstelling reikten de geschiedkundige herinneringen van ons volk niet hooger, dan tot de komst van Friso, den vermeenden stamvader der Friezen; doch hier ontwaren wij, dat die herinneringen opklimmen tot meer dan tweeduizend jaren voor Christus, en in hoogen ouderdom die van Hellas en die van Israël evenaren.

Een tweede uitgave verscheen vier jaar later, verrijkt met een verklaring getiteld: Het handschrift van Thet Oera Linda Bok heeft al langen tijd vóór het jaar 1600 bestaan, en een voorbericht, waaraan hier alleen wordt ontleend:

De eerste druk van het Oera Linda Boek is uitverkocht. Van zijne eerste verschijning af, ja zelfs reeds voor dat het gedrukt was, heeft het boek eene groote tegenspraak en veroordeeling ondervonden. Vele pennen zijn daarover in beweging gebracht, eerst om de uitgave te beletten en vervolgens om de verspreiding tegen te gaan.

Niet alleen binnen ’s lands, maar ook daar buiten is men tegen dat boek te velde getrokken, als of van de echtheid of onechtheid daarvan het welzijn van land en volk afhing.

Wat heeft toch dat onschuldige boek gedaan, om zoo veel haat en verbittering op te wekken? Is het zoo’n bespottelijk prulschrift, zulk eene domme wartaal, niet waardig om gelezen te worden; wel nu men leze het niet. Maar als men het dan toch leest, dan leze men ook wat ik er bij en over geschreven heb in de Inleiding, de Geschiedkundige Aanteekeningen, de Koninklijke Akademie en het Oera Linda Boek, en de Deventer Courant en het Oera Linda Boek. Doch dat is juist wat men niet doet. Men wil niet ingelicht wezen over den aard, de strekking en de wetenschappelijke waarde van het boek. Het is veel gemakkelijker en pleizieriger in den blinde te schermen en in het wilde te schreeuwen, dan zich te zetten tot een ernstig onderzoek. Ieder, die maar even het boek oppervlakkig heeft ingezien, of er wat over heeft hooren praten, waant zich gerechtigd om er een afkeurend oordeel over uit te spreken. Dat oordeel maakt een triumftocht door alle nieuwsbladen, wordt door het van de zaak onkundig publiek toegejuicht, en het land is gered.

Wanneer men verwacht in de Grote Winkler Prins (van 1982) een zakelijke en wetenschappelijk verantwoorde informatie te vinden over dit controversiële onderwerp, dan komt men bedrogen uit. Men leest:

Oera Linda Boek, in vreemde lettertekens geschreven handschrift dat C. over de Linden te Den Helderin het laatst van de jaren zestig van de 19e eeuw bij gedeelten deed toekomen aan Eelco Verwijs, archivaris-bibliothecaris van Friesland. Het was geschreven in quasi-Oudfries en handelt over voorvaderen van het geslacht Over de Linden, maar ook over de oergeschiedenis der Friezen. In 1887 toonde J. Beckering Vinckers aan dat het Oera Linda Boek een falsificatie van omstreeks het midden van de 19e eeew moest zijn. Hij en velen na hem wezen op ontlening van ideeën betreffende het natuurrecht aan Volneys Les ruines (1791); de bron van de religie van de Oerfriezen, de Wralda-mystiek, berust op een publicatie van Montanus (1594/1595-1638). Evenals Beckering Vinckers wezen de meeste latere onderzoekers (o.a. P.C.J.A. Boeles, C.P. Burger, R. Fruin en G.A. Wumkes) Over de Linden als auteur aan. In 1958 deed W. Gs. Hellinga met studenten van de Universiteit van Amsterdam een uitvoerig onderzoek, dat veel nieuwe gegevens opleverde, die echter merendeels onverwerkt zijn gebleven. Het feit dat er voortdurend personen zijn geweest die er een kem van echtheid in ontdekten en dat er nog steeds naar de auteur gezocht wordt - recente onderzoekers houden rekening met de mogelijkheid dat J. H. Halbertsma de schrijver is -, maakt het Oera Linda Boek tot een der interessantste falsi- of mystificaties uit de literatuurgeschiedenis.

In de literatuuropgave wordt wel verwezen naar enkele van Ottema's publicaties, maar verwerkt werden ze niet. Evenmin trouwens de publicaties van anderen, die met kracht van feiten en argumenten loochenden, dat Cornelis over de Linden zelf de auteur van het handschrift was. De stelling van M. de Jong Hzn. (Het Geheim van het Oera Linda Boek, 1927), dat Verwijs er de hand in gehad moet hebben, berust op een vermoeden van Johan Winkler en werd afdoende weerlegd door Boeles c.s. die echter niets beters wisten dan terug te vallen op de weerlegde beweringen van Beckering Vinckers uit 1877. De meest recente constructie van Mr. G.J. van der Meij (Kanttekeningen bij het Oera Linda Boek, 1978) rond ds. Halbertsma, berust op een niet serieus te nemen handschriftkundige vergelijking. De familie Halbertsma kan er alleen maar om lachen. Van der Meij blijft ten enenmale in gebreke te verklaren, hoe Halbertsma's produkt in handen van Over de Linden kon komen. Er zijn betrouwbare verklaringen, die bevestigen, dat Over de Linden het handschrift in 1848 van tante Aafje in Enkhuizen ontving, kort voordat ze overleed. Zij had het van haar vader ontvangen om het aan Cornelis te geven, omdat hij het aan haar broer, Cornelis’ vader, niet had willen toevertrouwen.

In de loop van de tijd togen vele personen naar Den Helder om het fameuze handschrift te bezien. In 1939 heeft de familie Over de Linden het afgestaan aan de Provinciale Bibliotheek van Friesland. Het mag echter alleen binnen de bibliotheek worden geraadpleegd en is dus niet voor papieronderzoek buiten de bibliotheek beschikbaar. De PBF beschikt over een, door ds. J.J. Kalma in 1955 geïnventariseerde, unieke collectie publicaties en brieven omtrent het O.L.B., waarop ondergetekende een supplement gemaakt heeft. Het aantal publikaties (kranten en tijdschriften, brochures, boeken is tot op heden opgelopen tot meer dan 750. Daarnaast moet gewag gemaakt worden van bijzondere verzamelingen, o.m. bevattende de uitvoerige correspondentie tussen dr. J.G. Ottema en de heren Cornelis Over de Linden en diens zoon Leendert Floris uit de jaren 1871-1879 en de door Ottema begonnen Woordenlijst en Grammatica van het O.L.B., door ondergetekende afgeschreven.

J.G. Ottema (1804-1879);
zie onderlijning
Reeds meer dan dertig jaar bezit ik een fotografische reproduktie van het handschrift met zijn vreemde lettertekens. Verleden jaar stelde ik een uitvoerig DOSSIER O.L.B. samen, waarin de her en der verspreide gegevens over de kenmerken van het handschrift en de overdracht binnen de familie Over de Linden bijeengebracht zijn, voorzien van een elementaire beschouwing over de grondslagen van het echtheidsonderzoek, alsmede een chronologisch en biografisch overzicht van de controverse in een tijdvak van bijna 120 jaar. Het Dossier is voorzien van tal van bijlagen. De belangrijkste bijlage betreft de indrukwekkende bibliografie van dr. J. G. Ottema, terwijl ook een niet minder indrukwekkend fotografisch portret van Ottema kon worden geproduceerd, het toont hem zittend in een prachtige leunstoel, hem blijkens de brieven van september/oktober 1871 door de dankbare Cornelis Over de Linden geschonken. Ottema liet zich er een jaar later in fotograferen met de eerste editie van ‘Thet Oera Linda Bok’ in zijn rechterhand en naast hem op de tafel een dikke foliant, die het handschrift moet voorstellen, dat hij nooit in zijn geheel in zijn bezit heeft gehad. Er is ook nog een vroeger portret van hem, uit de tijd dat hij secretaris van het Friesch Genootschap was.

Wie was dr. J.G. Ottema? Dat hij de transcriptie, vertaling en verklaring van het O.L.B. als zijn hoofdwerk beschouwde, nog steeds een zeer controversieel stuk werk, maakt ons nieuwsgierig te weten hoe hij zich voor deze taak heeft bekwaamd en hoe hij die taak tot een goed einde wist te brengen. (Dat is het enige doel van deze publikatie, al meent de redactie dat de voortdurende bemoeienis van orthodoxe theologen en de daardoor ontstane geschiedsontwrichting plaats in dit tijdschrift wettigt. dH)

Dr. J. G. Ottema (1804-1879)

Jan Gerhardus Ottema werd op 1-12-1804 te Doetinchem geboren, als zoon van ds. Nicolaas Ottema en Mincke Dirks. In 1824 deed hij kandidaatsexamen in de faculteit der letteren aan de Universiteit te Groningen, maar schreef zich vervolgens in aan de Universiteit te Utrecht, waar hij in 1828 promoveerde op een proefschrift, getiteld: Specimen philologicum de Sophoclis Antigona, met veertien stellingen en een in het Frans gestelde ode van zijn vriend L.F. Verenet, student in de Theologie. In 1830 huwde hij Sara van Heukelom, geb. 1805 te Leiden, nadat hij een aanstelling had gekregen als conrector aan het Gymnasium te Harlingen. Sara zou hem op 25-12-1850 kinderloos ontvallen. Zijn nicht Dina W.M. Nauta zou hem tot aan zijn overlijden op 19-3-1879 verzorgen. In 1831 werd hij lid van het Genootschap van Leeraren aan Nederlandsche Gymnasiën; in de jaren 1858 en 1859 zat hij de landelijke vergadering van dit Genootschap voor. In 1833 werd hij lid van het Friesch Genootschap voor geschied-, oudheid- en taalkunde; van 1841-1856 was hij ervan de secretaris, vervolgens bestuurslid-bijzitter. In 1834 praeceptor aan het Gymnasium te Leeuwarden geworden, werd hij in 1855 conrector aldaar en kreeg in 1872 eervol ontslag, om al zijn tijd te kunnen wijden aan het onderzoek en de verklaring van het merkwaardige oude handschrift in het bezit van Cornelis Over de Linden.

Waar hij te leeuwarden gewoond heeft, is mij niet bekend, maar hij had een tuin met een tuinhuis, waarnaar Over de Linden in zijn brief van 17 september 1871 verwijst.

Het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek DI. II van 1912 noemt acht tijdschriften waarin hij publiceerde: De Vrije Fries (elf artikelen); Verslagen Friesch Genootschap (2); Nieuwe Friesche Volksalmanak (7); Symbolae literaire (5); De Recensent, alg. letterk. maandschrift voor Latijnse taal- en oudheidkunde (2); Jaarboek voor wetenschappelijke theologie (3); Bijdragen tot de kennis en den bloei der Nederlandsche gymnasiën (4); Verhandeling van het Wiskundig Genootschap te Amsterdam (1). Hij was co-editor van vijf wetenschappelijke werken. Twintig gedrukte publicaties stonden op zijn naam, voordat hij zich met het O.L.B. ging bezighouden. Een tamelijk omvangrijk oeuvre dus, naast zijn lerarenbestaan, en dan hebben we het nog niet gehad over de onderwerpen, die zijn aandacht trokken.

Ik zal ze niet afzonderlijk noemen, doch volstaan met de vermelding van de probleemgebieden die zijn aandacht hadden: bibliophiele, biografische, aardrijkskundige, historische, folkloristische, rechtskundige, bijbelkritische, vrijzinnige- of modern-theologische, taalkundige en wiskundige onderwerpen, waaronder diepgaande historisch-chronologische studies betreffende de Babylonische Ballingschap. Ottema had een wijde horizon, maar wist zich ook te concentreren op moeilijke detailkwesties. Alles wat hij heeft nagelaten getuigt mi. van een grote scherpzinnigheid, een enorme belezenheid en een intensieve belangstelling. Zijn publikaties zijn beheerst en geven blijk van innerlijke beschaving en een afkeer van polemiek. Maar uit zijn vertrouwelijke brieven blijkt dat hij behoorlijk fel van leer kon trekken.

Het Oera Linda Boek

Met deze indrukwekkende staat van dienst wierp hij zich kort voor en eerst recht na zijn ontslag als conrector, op het verstaan, verklaren en uitgeven van het handschrift, dat de Voorzienigheid hem in de schoot geworpen had. Zijn eerste brief aan Cornelis Over de Linden dateert van 22 december 1870. Hij was toen pas 66 jaar geworden.

C. over de Linden (1811-1874)
Zijn eerste krantenartikelen over het O.L.B., die belangstelling moesten wekken, riepen meteen ook kritiek op. Cornelis Over de Linden was het alleen om de vertaling van zijn handschrift te doen, hij was ook beducht voor de reactie van de predikanten op de tamelijke radicale inhoud van het handschrift, dat niet zeer zachtzinnig sprak over de priesters die in de oudheid het volk misleidden. Ottema stond erop dat de transcriptie en de vertaling (die hij in een verbazend korte tijd tot stand wist te brengen) uitgegeven zou worden. Zijn naam als geleerde stond op het spel. Over de Linden gaf zich gewonnen, toen bleek dat de familie er geen kwaad mee kon.

De inhoud van het handschrift werd dus in 1872 wereldkundig gemaakt. De kritiek die tot een orkaan aanzwol spoorde Ottema nog meer aan en ook Over de Linden liet zich niet onbetuigd. Alle uiterlijke en inhoudelijke aspecten van het raadselachtige handschrift hadden hun beider aandacht, alsook de bewegingen en de mogelijke beweegredenen van de tegenstanders, ‘die schreeuwers’, zoals Ottema zich in zijn brieven uitdrukte. Alleen over het O.L.B. schreef hij zeven publikaties en negen krantenartikelen. Tenslotte omvatte zijn O.L.B. nalatenschap in de PBF een zelf gemaakt afschrift van het oude handschrift om vast te stellen hoeveel uren de afschrijver in 1256 (of een latere vervalser) daarmee bezig geweest moest zijn (hij kwam tot driehonderd uur); hij legde lange lijsten van werkwoordsvormen aan en een lijst van woorden met hun betekenissen en verschillende aanzetten voor een grammatica, die hij echter niet voltooide, omdat hij die taak aan jongere krachten meende te moeten overlaten. Die jongere krachten hebben het af laten weten.

Voor minder zou hij in Leeuwarden een standbeeld, of op zijn minst een straatnaam hebben verdiend. In plaats daarvan werd zijn naam veelal doodgezwegen, of, als men niet om hem heen kon, gekleineerd. Johan Winkler, die het werk van de vertaling van Verwijs zou overnemen, doch argwaan kreeg, dat deze hem een poets wilde bakken en de opdracht aan het bestuur van het Friesch Genootschap teruggaf met de mededeling dat men vermoedelijk met een vervalsing te maken had, de kosten van de uitgave niet waard, zag dat Ottema het werk vlot wist af te maken. Hij beroemde zich erop dat hij de eerste was, die argwaan had gekregen en noemde Ottema ‘lichtgelovig’. Zuidema, die in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek deel II van 1912 een artikel aan Ottema wijdde, sloot dit artikel af met een polemisch verhaal over het O.L.B. waarin hij hem ‘weinig kritisch aangelegd’ noemde, omdat hij in de echtheid van het O.L.B. geloofde. Hoewel H. Brugmans in 1928 in een artikel in de Mededelingen der Kon. Akademie van Wetenschappen Afd. Letterkunde waarschuwde dat Ottema, door een reeks van geschriften een goede reputatie als kenner der oude geschiedenis te verliezen had, suggereerde prof. A.H. Huussen jr. in 1984 in een artikel in het boek ‘Knoeien met het Verleden’, ‘seniele onvoorzichtigheid’ (Jan Kuijk, de voorzitter van het Genootschap ter Bevordering en Verbreiding van Nutteloze Kennis, opende het Officieel Orgaan van dit Genootschap in het Dagblad Trouw van 8 januari 1990 met een artikel over het O.L.B., waarin Ottema naïviteit werd toegedicht, reden genoeg om zich niet met zijn geleerde geschriften te hoeven in te laten.) Zelfs wijlen ds. J.J. Kalma, die zich verdienstelijk maakte met het samenstellen van de bibliografie van Thet Oera Linda Bok van 1871 tot 1955, waarschuwde ondergetekende per briefkaart d.d. 19 juli 1990, zich niet te verkijken op dr. Ottema, die hij “een geleerde zonderling, half of helemaal zenuwpatiënt” noemde...

22 May 2025

“De knaap is groter en anders...” — Haverschmidt?

De preken (480) van François Haverschmidt worden getranscribeerd en door Marita Mathijsen, bestudeerd in het kader van een te schrijven biografie van de dichter-dominee (blog MM: bericht 2, bericht 1).

In 2004 zou zij, volgens een verslag in de Leeuwarder Courant, haar twijfel hebben uitgesproken over Jensma’s stelling dat Haverschmidt de (belangrijkste) auteur was van de Oera Linda. (zie Hoax-theory claims debunked, onder #6)

Dit kan leiden tot interessante vragen en wellicht antwoorden.

Voorbeeld vraag: Is H's preek van 3 dec. 1871 bewijs dat hij het onderstaande fragment in OL heeft bedacht?

In 480 preken zullen meer passages te vinden zijn die zouden kunnen worden gerelateerd aan stukken in OL. Bovenstaand voorbeeld is m.i. geen sterk bewijs van H's auteurschap. Maar wellicht komen er meer treffende overeenkomsten boven water. We zien de conclusies van mevr. Mathijsen met belangstelling tegemoet.

25 April 2025

GÉRT - staff, spear, sword?

In the Oera Linda, GÉRT is only once used for a weapon. All other uses are (more directly?) derived from the verb GÉRA - to desire (Dutch/German: begeren/begehren).

Ch. R2b Death of Adela: [095/10]
SJVGUN JRTHFÉT WÉRE HJU LÔNG ÀND HJRA GÉRT SÁ FÉLO.
Seven feet tall she was, and her staff equally long.

Other translators (at least Sandbach, Wirth, Overwijn, Sturm, Pierce, Menkens) followed Ottema's interpretation as sword, without a solid basis.* A seven feet long metal sword does not seem to be a handy weapon, even for a strong woman. [*Hans Olav Lien (Norse, 2015) had: spyd (spear).]

Besides the name of a traditional fight stick called (lucha del) garrote on the Canary Islands (Spanish) and the words ghere (spear) and geer (spear, javelin) in Dutch historical dictionaries, I also found -gerd for a long, pointed peat tool (image below, tool depicted top-left). [Another peat tool, known as tairsgear looks more like a paddle or short-broad sword.]

With all this, it is at least possible if not plausible that staff, or fight stick (or spear) are better translations than sword.

GÉR will also have been used for the male pinpen or peen.

from book De Gouden Peelhelm (2020)

19 March 2025

Translation or Interpretation?

short comment on Alex’ pretentious PDF

Alex trying to make sense of the world, p.160

Alex, a PDF creator calling himself born of Frya, has uploaded his version of the Oera Linda texts to the archive.org platform. This version is the subject of a new, seven and a half hour (!) long video by the previously discussed Kat the Fryan.

I won't torture myself by watching (parts of) the video, but in the description there was a link to the document in question. In its forword Alex writes (page 2):

The [existing Oera Linda] ‘translations’ are not word by word translations but interpretations of the ‘translators’ of what, according to them, is written in the book. (...) [These] ‘translations’ are unlogical and not accurate.

In other words: Alex suggests that his version is the first real translation, logical, accurate and free of interpretations.

The PDF (which I have skimmed through) is too cringe-worthy to waste many words on, but for those who have been tempted to take it (or the video about it) seriously, I will show by means of two examples (both from one key-sentence) that they have been taken for a ride.

Why should I spend my time on this? Well, amusement and education also have their worth.

Example 1. DRÁMAdreams or womb?

Page 23: transcription and translation (bold, italic and underline formatting by me)

Ring as hja rip wéron kréjon hja früchda ànd nochta anda dráma.
As soon as they were ripe, they got fruits and nuts (Egg-cells and Sperm-cells) in the womb.
discussed ‘interpretation’ in Alex’ PDF

Where all earlier translators (except Jensma) translated dráma as dreams (German/Dutch: Träume/dromen; Sandbach had: visions), Alex ‘interpreted’ the word as womb.

However, elsewehere he has:

(p.27) til thju hja thérof dráme thes nachtis
until they dream about it at night
(p.152) ... wéron Fryas sjvgun wákfámkes hja anda dráme forskinnen
... Frya's seven Watch-Fámkes had appeared to her in a dream

Example 2. Egg- and Sperm-cells?!

From the same fragment on page 23 (different underlining):

Ring as hja rip wéron kréjon hja früchda ànd nochta anda dráma.
As soon as they were ripe, they got fruits and nuts (Egg-cells and Sperm-cells) in the womb.

In accordance with German: Freude und Vergnügen/Genuss and Dutch: vreugde en genoegen/genot/geneugte, Sandbach translated the underlined words as pleasure and delight (Ottema had: vermaak en genoegen).

Dante Meditating (1852) by J.N. Paton
The current version of my (more free) translation of the whole sentence is:

As they matured, their dreams became lush and pleasureful.

Considering that words in this context may have been deliberately chosen to be ambiguous, I clarified in a footnote:

their dreams became lush and pleasureful — could also be translated: became fruitful and found delight in their dreams or even: they began to dream of fruits and nuts.

Indeed, I have interpreted the text as best I could, tried to make it understandable and offer a poetic rendering (assisted by friend/volunteer/editor Bruce).

Other fragments in Alex’ PDF (listed below) show that the words früchda and nochta can indeed have metaphoric meanings, as well as the literal fruits and nuts.

(p.56) inna tha hirta théra mànniska was blydskip nach früchda
in the hearts of the people was neither happiness nor joy
(p.122) hwér frü is ànd nochta send
where there is happiness and satisfaction
Thus, translations cannot always be literal and objective, but often have to be interpretations.


Added March 23
Kat must be busy deleting comments on her video.
This one for example, along with her reply, disappeared a day after I made the screenshot (March 22).
However, it is so telling that it deserves a place here.


06 January 2025

Sandbach, Raubenheimer and Pierce

Notes on the English Oera Linda ‘translations’ by William Sandbach, Alewyn Raubenheimer and Frank Pierce.


1. Sandbach 1876

As printed on the title page, this was an English version of Ottema's (1872) Dutch translation. However, the corrections listed in the back of Ottema 1872 were not taken into account.

Secondly, there is at least one case of Sandbach misinterpreting a crucial sentence.

Missed corrections
a) On page 55, Ottema had: door listen en drogredenen wisten zij alles te bewijzen en te verbreiden (corrected to verbruyenspoil, corrupt, distort).
Sandbach: by craft and subtlety were able to explain and spread them around.
(Note: Ottema 1876: ... alles te wijzigen en te bedervento change and spoil everything)
b) Ottema p. 173: Maar Friso, die trotsch en hartstochtig was, ... (corrected to hartvochtigstern, hard-hearted).
Sandbach: But Friso was proud and passionate
c) Ottema p. 175: De bode liet hunne lijken in de zee werpen (corrected to Demetrius).
Sandbach: The messenger had their bodies thrown into the sea
d) Ottema p. 185: dat de goden toornig waren over de overheersching der boozen. (corrected to ongehoorzaamheiddisobedience).
Sandbach: that the gods were angry with the domineering of the wicked.

Misinterpretation
On page 13, Ottema had: Toen deze te voorschijn kwamen, spijsde Wralda haar met zijnen adem, opdat de menschen aan hem zouden gebonden wezen.
As the verb kwamen is an unmistakable plural, so must be deze and haar, words that can also be used for singular. Sandbach may not have been aware (as most Dutch people today will not be) that haar can archaically be used as plural (wiktionary).
Sandbach translated plural haar as singular her and to match the first part of the sentence, he changed deze (these) into the last: When the last came into existence..., thereby suggesting that only Frya received Wralda's breath of life.

2. Raubenheimer 2011 (I only have his first two editions)

Raubenheimer edited the Sandbach version modernizing the English, but in some cases he changed the meaning or added things, without sufficient understanding of the source language (Fryas) or even modern Dutch and Frisian.

The mistakes in fragments b) and d) above (as well as the misinterpretation about Wralda's breath) were reproduced by Raubenheimer. He changed fragment a) into by fallacies they wished to explain everything and expand thereon. This is a good example of someone trying to translate from a language he doesn't understand (even less its expressions) by using a word that seems similar, in this case wished for wisten (WISTON) — a complete mismatch. Zij wisten te ...  literally means They knew (how) to ..., but this is an expression, used for They succeeded in ...

Another example of a such a mistake (resulting in an anachronism) is:
Instead then, of disgracefully imitating the wicked Findas and practicing occultism by saying, ...
Sandbach (who left out some words) had:
Instead, then, of imitating Finda's wicked people,and saying, ...
Source text (Fryas):

INSTÉDE THAT WY THA ÀRGA FINDAS. ALTHUS VN-WÉRTHLIK AFTERNÉI SNAKKA ÀND KÀLTA. (...)
KÀLTA means chatter or babble and has nothing to do with occultism, even though it may have a similar sound.

I have not read the whole Raubenheimer version, but expect it will have more, comparable cases.

3. Pierce 1983

With his translation Pierce intended to “produce the greatest possible likeness of the original text”, resulting in terrible English and often actual mistakes of the category German Gift (poison) → English gift (present).

He also took over at least some mistakes by Ottema (copied by Sandbach), for example:

  • fragment d) under Sandbach, above: that the gods were angry with the domineering of the wicked.
  • the notorious “... pleasure in the dreams of Wralda. Hatred came among them ...” in the creation myth, discussed in detail earlier.

Because reading this apparent experiment is so tormenting, I have reviewed no more than a few passages only. I may add more examples here later.

17 December 2024

Interview Jan Ott — English

Published in: De Andere Krant, on Saturday, 7 December 2024, pp. 17-18
Author: Corine Lepoutre, with some additions between square brackets.
Original Dutch version here.

Oera Linda’s freeing worldview

Jan Ott | MKFotografie

When Jan Ott (1968) is looking for information about the goddess of love Freya, he finds the Oera Linda. The Oera Linda is a handwritten collection of texts in a unique script, with the histories and laws of a ‘free’ people who lived in Northern Europe before our era. Despite the fact that the authenticity of this codex is disputed, Ott recognizes its authentic importance. He makes a translation that makes the work accessible to a wider audience.

His relation to women plays a profound role for Jan Ott during his life and therein lies the origin of his fascination for the pre-Christian Freya, the goddess of fertility, marriage, love and lust. For him she represents the spiritual image of woman, as of a beloved who rises above flesh and blood. When Ott discovers the Oera Linda, a writing in which the folk of Frya (‘the free’) come to life, many pieces of the puzzle fall into place for him.

“Frya represents the spiritual image of woman, as of a beloved who rises above flesh and blood”

Jan is the sixth of seven children and when he is eleven, his six-year-older sister, with whom he has a special bond, dies in a traffic accident. At the age of twenty, he suddenly loses his great love: “In the 1980s, the media and the public debate were much about incest, unwanted intimacies and sexual harassment, which had made me too inhibited and cautious. If I had realized right away that she already had a more incisive boyfriend when she broke up with me, that would have saved me much heartache and self-reproach. For years, I no longer really believed in love resulting in a hedonistic phase.”

In the meantime, Ott studies movement sciences, a medical study with subjects such as anatomy and physiology, but where revolutionary ideas are also discussed, such as the morphogenetic fields of Rupert Sheldrake. It will continue to fascinate Ott — how the physical body relates to consciousness. After his studies, he finds work in a completely different field, the trade union of Cinemas and Film Companies.

“In those seven years I rose from staff member to acting general secretary. I was spokesman and got to know members of the cultural elite. After many short-term relationships I got married, but that marriage lasted less than a year. Burned out and with a golden handshake my old life ended in 2004.”

He enters a new phase in a quest for total rediscovery of himself. He visits festivals with the accompanying experimental mind-expanding substances: “I lost my old mind and eventually got a healthier self- and worldview in return.” From that moment on, his real healing begins. He travels far and wide and lives in ashrams and communities. In the meantime, he has become acquainted with the Oera Linda and his research into it takes more shape. He lives in a Frisian village for a year and then studies philosophy and Dutch language and literature in Flanders (Belgium), after which he decides to rediscover the German language and culture.

After a celibate year, he finds his other half there: “She is seventeen years younger and wanted to have a child with me. I thought I was infertile, but now we have six children. In 2017, we settled in Drenthe (Dutch province), where my mother came to live next door. Our youngest four children were born there, just like the first two at home and without any medical intervention. That, and the growing up of our children, my mother experienced up close, which she enjoyed intensely.”

His mother, who recently passed away, also morally supported his Oera Linda research from the beginning and co-founded the foundation of the same name in 2020.

Long before his quest for the pre-Christian love goddess Freya, Jan did extensive genealogical research: “Searching for identity, I intuitively healed ancestral traumas that continue to affect me and my family. Later I understood that this also works on a large scale and I started to search more consciously for the hidden history of our folk.”

When Jan encounters Oera Linda, he is initially misled. “In a newspaper article I read about a dissertation in which Oera Linda was presented as a 19th century joke, after which I lost interest. When I later read a translation and delved into the source language, I realised that it is indeed a relevant text that has never been properly researched. At the end of the nineteenth and beginning of the twentieth century it was seen as a threat to the authority of church and king, in short, the established order. That is still the case, because it is diametrically opposed to globalism and the slave culture resulting of a thousand years of Christian indoctrination. The history of slavery and Black Pete are the new original sins and infant baptism has been replaced by injections. Everything that has to do with birth and death has been highly medicalised. For many atheists in particular, this has become a substitute religion. I think, as do many others by now, that Oera Linda offers a freeing worldview, which by itself will lead to a more natural and spirited life.”

“ The Oera Linda has a refreshing content. One of the texts states that one cannot lie in the Fryas language without stuttering or blushing”

So what is the Oera Linda? The codex emerged in 1867 from the family estate of Cornelis Over de Linden, a shipwright of Frisian descent from Den Helder. The manuscript contains the history of an advanced civilization with its main burg on Texel (now an island). Jan Ott: “The goddess Freya, whom I was looking for, plays a leading role in the Oera Linda. Its language resembles that of the Old Frisian laws and is a precursor of the ‘Germanic’ languages. The content consists of pre-Christian texts, but the find is a copy of an older original. An enclosed letter from 1255 shows that the copy was made then. The writing consists of two parts and tells the story of a pre-Christian civilization.”

The creation myth is about Frya, the primeval mother of the Northern European race who was supposed to be one of three daughters of Earth. Jan Ott: “This folk called themselves the Fryas, ‘Fryas children’, a word that has everything to do with freedom. Freedom, truth and justice were sacred to this folk. There was no priestly class that prescribed a doctrine, but you could be punished if you behaved slavishly, because that could give rise to a master class that would cause trouble for everyone. Not only was having slaves taboo, but so was being a slave. Being watchful was a desirable attitude and the caption to a letter often said ‘watch!’ or ‘be vigilant’ [Fr. wák].

“To behave like a slave was taboo as well

The first half of the Oera Linda consists of texts copied from burgs and contains a collection of laws, histories of the submergence of Aldland (or Atland) and of migrations from Northern Europe to the Mediterranean and the Indus Valley.

In the second half, added by later owners of the original manuscript, part of the emigrated folk return and stories follow up to the time of the Roman or Carolingian occupation. The main burg where the Folksmother lived was on Texland (Texel). One of the other burgs was on Walhallagara (Walcheren). Each burg had its Mother and a group of unmarried women, the fámna — the Frisian name Famke is a surviving diminutive — played a significant role. Nevertheless, it was not a real matriarchy, because women did not have absolute power. Land defense, seafaring and trade were men's work. There seems to have been a good balance.

“Around Oera Linda there has been a nervous, giggly atmosphere for the last 150 years”

Jan Ott | MKFotografie
Cultural institutions in Friesland, in particular the Frisian Society, the Frisian Academy and Tresoar, a merger of the Provincial Library with the Frisian Centre for History en Literature, guard the narrative that was designed in the early nineteenth century under King William I. Jan Ott: “There has been a nervous, giggly atmosphere around Oera Linda for 150 years and it is apparently taboo to ask the question whether it could be authentic after all. But even if one assumes that it is a modern creation, it would be worth serious research, especially the language. What did the alleged creators do well and why can't it be authentic after all? The Oera Linda has a refreshing content, written in a language that not only Dutch and Frisian descend from, but also English, German and the Scandinavian languages. One of the texts states that one cannot lie in the Fryas language without stuttering or blushing. There are examples of old words that are more understandable than modern variants, such as eerbied [Fr. érbjadenese, lit. ‘honor-bidness’] instead of respect or zinnebeeld [Fr. sinnebyld, lit. ‘sense-build’] instead of symbol.”

In 2021, after twelve years of study, the first printed version of Ott’s English translation was published. A Dutch and a Spanish working version are currently only available on the internet. The aim of the Oera Linda Foundation is to promote research into, translations of and publications about the Oera Linda. Jan: “In the coming period, the website, including wiki and forum, will be renewed and I will consider a continuation of this project. A motivated publisher for the printed versions would be nice.”

Jan Ott was previously interviewed by, among others, Catherine Austin-Fitts [shorter version], Boris van de Ven [shorter version], Niels Lunsing en Jorn Luka. These conversations can be found on YouTube.