26 May 2025

1989 Luitse — Oera Linda lezing

OERA LINDA BOEK

lezing van Mr N. Luitse op 5-9-1989

Haags Genootschap voor Geestelijke Vorming

Inleiding

Lang geleden, toen deze gesprekskring anders samengesteld was dan thans, heb ik eens een korte inleiding gehouden over het OLB. Tussendoor heb ik het OLB ook wel eens aangeroerd, b.v. in mijn inleiding over het boek Knoeien met het verleden. Dat ik er thans weer over wil beginnen, komt doordat ik er de laatste tijd intensief mee bezig ben, in verband met een studie van de methodes van de verdedigers van de echtheid en die van de bestrijders ervan. Het is mijn bedoeling U zakelijk te informeren over de aard en de herkomst van het handschrift en over de argumenten pro en contra die in de loop van ruim een eeuw door voor- en tegenstanders zijn gebruikt. 

Aard

Het OLB is een handschrift van ongeveer 200 pagina's. De tekst is geschreven in Oudfries, in een zeer apart alfabet, op katoenpapier, met een zeer oude manier van liniëring en paginering. Het is volgens het voorwoord niet een origineel, maar een afschrift; bij het afschrijven zijn blijkbaar een paar pagina's overgeslagen (wat bewijst dat het een afschrift is). Het handschrift houdt ergens midden in een verhaal op, wat doet vermoeden dat het origineel omvangrijker is geweest. Het handschrift is te bezichtigen in de Provinciale Bibliotheek van Friesland te Leeuwarden, waar het sinds 1938 zorgvuldig in de kluis bewaard wordt als een schenking van de familie Over de Linden.

Herkomst

Het handschrift is van generatie op generatie in de familie Over de Linden doorgegeven. Volgens het voorwoord is het afschrift gemaakt in het jaar 1256, toen blijkbaar het origineel bij een grote watersnood te water geraakt was en ging bederven. Een zekere Hiddo, bijgenaamd Oera Linda, schreef het origineel op 'buitenlands' (vermoedelijk spaans) papier over en bezwoer het nageslacht het eventueel weer over te schrijven, opdat de inhoud bewaard zou blijven. Die inhoud moest dus wat bizonders zijn. 

Het handschrift moet, tesamen met een erkend echt handschrift over de friese geschiedenis (Worp van Thabor) uit de eerste helft van de 16e eeuw, van 1809 tot 1848 in het huis van ene Andries Over de Linden, scheepstimmerman, te Enkhuizen hebben gelegen. Andries had een zoon Jan en een tweetal dochters. Voordat Andries stierf, op 15 april 1820, overhandigde hij het HS aan zijn inwonende dochter Aafje met de mededeling dat hij het aan zijn zoon Jan niet toevertrouwde (daar hij het waarschijnlijk zou wegmaken) en dat zij het t.z.t. moest doorgeven aan diens zoon Cornelis, geb. 1811. Door omstandigheden, die bekend zijn, gebeurde dat pas in augustus 1848, toen Cornelis (37 jaar) met zijn zoon Cornelis (14 jaar) een familiebezoek bracht aan Enkhuizen. Met beide handschriften toog het paar naar Den Helder terug, waar Cornelis een functie had op de Marinewerf. 

Het is bekend dat Cornelis eerst zelf getracht heeft het handschrift te ontcijferen. Hij liet na zijn overlijden in 1874 een aanzienlijke bibliotheek na. Omdat het hem niet lukte en hij toch wel wilde weten wat hij aan zijn nageslacht zou nalaten (zijn tante had hem op het hart gebonden er zorgvuldig over te waken), deed hij in 1867 (hij was toen 56 jaar) pogingen het HS ontcijferd en vertaald te krijgen. Hij kwam via via in contact met de toenmalige archivaris van Friesland, Eelco Verwijs (toen 37 jaar), die er zelfs een reis voor naar Den Helder maakte en het HS zonder meer voor echt hield. Cornelis wilde het echter niet afstaan, daar hij niet wist wat erin stond. En Eelco wou het niet vertalen vóór hijhet geheel had gezien. Cornelis beloofde hem het waardevolle exemplaar van Worp van Thabor, als hij de vertaling van het HS had, waardoor Eelco weer werd aangespoord. 

Doordat Verwijs het erg druk had en naar Leiden verhuisde (om met De Vries en Te Winkel te gaan werken aan het Middelnederlands Woordenboek), liet hij het afschrift dat hij er in Den helder van had laten maken in handen van Johan Winkler (toen 30 jaar), bibliothecaris van het Fries Genootschap, om er een vertaling van te maken. Winkler had gestudeerd voor scheepsarts, doch gaf het varen eraan en legde zich op de letteren toe. Hij heeft o.a. een boek over de friese familienamen geschreven. Eind 1870 gaf Winkler het afschrift aan het bestuur, met de mededeling dat hij er niets in zag en dat het de moeite van het uitgeven niet waard was. Het bestuurslid Dr. J.G. Ottema (toen 67 jaar) zag er wel wat in, nam de zaak over, stelde zich in verbinding met Cornelis over de Linden te Den Helder, won diens vertrouwen, kreeg katern na katern het hele handschrift in handen, ontcijferde de tekst en vertaalde die. Voorjaar 1871 gaf Ottema in het Fries Genootschap een verslag, dat het volgende jaar als inleiding van de gepubliceerde tekst van THET OERA LINDA BOK fungeerde.

Kort tevoren waren er al krantenartikelen gewijd aan het vreemde handschrift met stemmen voor en tegen de echtheid. De publicatie van het boek ontketende een ware storm. De bibliografie gemaakt door Ds. Kalma in 1955 van alle in de PBF aanwezige artikelen en boeken omvat ruim 600 nummers; een door mij gemaakt supplement omvat nog eens bijna 100 nummers. 

Het artikel Oera Linda Boek in de Grote Wikler Prins Encyclopedie van 1982 noemt het een der interessantste falsi- of mystificaties uit de literatuurgeschiedenis, met als reden, dat men niet in de oudheid van het HS kon geloven en er toch ook weer niet in slaagde de 19e eeuwse auteur ervan aan te wijzen. 

Inhoud

Eigenlijk zou het nodig zijn, dat men het hele boek eens op zijn gemak doorlas. In 1971 is de 2e druk van Ottema's boek als Reprint uitgegeven door Minerva, Amsterdam en natuurlijk prompt uitverkocht. Dezelfde uitgeverij bracht ook enkele andere publicaties uit de eerste tijd op de markt en een bibliofiele reprint van het originele handschrift in zeer beperkte oplage. Ottema's boek behoort in elke openbare bibliotheek aanwezig te zijn. 

Het boek begint, zoals gezegd, met een proloog, waarin de afschrijver, Hidde Oera Linda, het werk opdraagt aan zijn zoon Okke; dit stuk is gedateerd van 1256; van dat jaar zou dus ook het handschrift kunnen zijn. Er wordt echter op aangedrongen het zonodig opnieuw af te schrijven, om het voor verlies te behoeden. Het zou dus ook een later afschrift kunnen zijn. Daarop volgt een tweede proloog, geschreven te Leeuwarden in 803 door Liko Ovira Linda, die zijn erfgenamen bezweert nooit een monnik dit geschrift in handen te geven, daar zij de ergste vijanden der Friezen zijn. Daarop volgt dan de geschiedenis zelf, in allerlei afwisseling dooreen: cosmogonie, mythen, sagen, oude friese, klassieke en oosterse geschiedenis, geografische en ethnografische bizonderheden, oude friese wetten, profetieën, zangen, meest in opgesmukte stijl, soms ook lang niet zonder bekoring. De eigenlijke geschiedenis is begonnen door Adela, de vrouw van Apol, grietman der Lindasoorden en vervolgd door jongere leden van dat geslacht. Dat begin is geschreven in 558 v. Chr., maar met retrospectiva tot 2193 v. Chr. toen Atlantis verzonk (een latere onderzoeker, Dr. F.J. Los, heeft beredeneerd, dat dit 1000 jaar te veel is; 1193 v. Chr. is waarschijnlijker); dan volgen verhalen uit het laatst der vierde eeuw, tenslotte nog uit de eerste eeuw vóór Christus. Het stuk heeft geen slot; de geschiedenis breekt abrupt af. 

Ottema zegt er in zijn inleiding het volgende van: Wij ontmoeten in dit geschrift, waarvan het eerste gedeelte in de zesde eeuw vóór onze jaartelling is opgesteld, het oudste voortbrengsel (op Homerus en Hesiodus na) van de Europese letterkunde. En daar vinden wij in ons vaderland een eeuwenoude bevolking, in 't bezit van een ontwikkeling, beschaving, nijverheid, scheepvaart, koophandel, letterkunde en zuivere, verheven godsdienstige begrippen, waarvan wij nooit enig vermoeden hebben gehad. In onze voorstelling reikten de geschiedkundige herinneringenvan ons volk niet hooger dan de komst van Friso, de vermeende stamvader der Friezen; doch hier ontwaren wij, dat die herinneringen opklimmen tot meer dan tweeduizend jaren vóór Christus en in hoogen ouderdom die van Hellas overtreffen en die van Israël evenaren.

Bezwaren tegen de echtheid

De eerste bezwaren tegen de echtheid waren van taalkundige aard. De taal zou een quasi-Oudfries zijn, vol hollandismen. Ook komen er in de tekst tal van, soms koddige, woordafleidingen voor, die men moeilijk in een periode ver vóór de jaartelling kon plaatsen. Erkende papierdeskundigen herkenden het papier als eigentijds, althans niet ouder dan 1800. De vermelding van paalwoningen in Zwitserland, die pas in het jaar 1853 ontdekt werden, gold als bewijs dat het HS na 1853 gemaakt moest zijn. Er wordt in het HS ook melding gemaakt van Nehalennia. De eerste vondsten van Nehalennia-votieftafels dateren van 1647 bij Domburg. Na WO II zijn er opnieuw resten uit de zee opgevist (bij Colijnsplaat). 

Argumenten voor de echtheid

Ottema voorzag zich van deskundig advies. Hij hield staande dat de taal gewone omgangstaal is van eeuwen her, die men in geen geval mag vergelijken met de kanselarijtaal van eeuwen later. Over de ouderdom van bepaalde woorden kan men eeuwig twisten. Woordafleidingen of volksetymologie ligt in het wezen van de taal en is van alle tijden. Papierdeskundigen uit zijn omgeving bevestigden Ottema, dat het HS wel degelijk uit het jaar 1256 moest zijn. Dat werd bovendien ondersteund door de wijze van liniëren en vooral pagineren, die na de 14e eeuw niet meer zo werd toegepast. De vermelding van de paalwoningen was volgens Ottema juist een bewijs van echtheid, aangezien het HS door Cornelis over de Linden in 1848 in ontvangst genomen werd. Bovendien waren er genoeg getuigen die konden bevestigen dat hij omstreeks 1850 het handschrift reeds bezat.

Onderzoek

Uit de aard der zaak trok het HS ook in het buitenland de nodige aandacht en werden er vragen gesteld, waarop geen antwoord gegeven kon worden, nog afgezien van de kwesties waarover men duidelijk van mening verschilde. Mede om aan de geruchten- en meningenstroom een halt toe te roepen, rees de behoefte aan een officieel onderzoek door de Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Na het overlijden van Cornelis over de Linden (zijn 1e zoon was al eerder overleden), zette zijn 2e zoon, Leendert Floris, griffier te Den Helder, de samenwerking met Ottema voort (Ottema overleed in 1879). In 1876 werd een voorstel om een commissie met de zaak van het OLB te belasten door de Koninklijke Akademie afgestemd. Sindsdien is herhaalde malen op een officieel onderzoek aangedrongen, maar het is er nooit van gekomen. In 1958 zette Prof. Hellinga van de Universiteit van Amsterdam een stel studenten aan het werk, maar er is nooit een verslag gepubliceerd. 

Deskundigen

De zaak van het OLB zorgde regelmatig voor de nodige beroering. Er ging geen jaar voorbij of er verschenen kranten-artikelen, tijdschrift-artikelen, brochures en boeken, zelfs vertalingen. Het geletterde publiek vermaakte zich en drong er bij deskundigen opaan zich te uiten. Daarbij deden zich merkwaardige verschijnselen voor. Deskundigen op het gebied van de eigentijdse papierfabricage verklaarden zich ook deskundig op het gebied van de papierfabricage van eeuwen geleden. Overleg tussen deskundigen pro en deskundigen contra vond niet plaats. Wat voor waarde kan het publiek toekennen aan het oordeel van deskundigen? Een ander merkwaardig verschijnsel: de verklaring van een deskundige op het gebied van het papier kwam tot heel andere conclusies dan een deskundige op het gebied van de taal. De deskundigheid op deelterreinen klopte op geen stukken. Het gevaar was niet denkbeeldig, dat een commissie van deskundigen er ook niet uit zou zijn gekomen, tenzij men met meerderheid van stemmen een oordeel uitsprak. Maar dan zou het bezwaar blijven, dat over de waarheid niet democratisch gestemd kan worden. 

Hoe ingewikkelder de problematiek, hoe verder weg de kans dat de deskundigen (die elk op hun terrein ook nog een rapide evolutie meemaakten), het ooit met elkaar eens zouden worden. Van tijd tot tijd wordt er in krant of tijdschrift aan het OLB gerefereerd, steeds in ironische zin. Er is, voorzover ik weet, niemand die thans voor de echtheid in het krijt treedt. Is dat terecht? 

Onjuiste voorlichting

N.m.m. wordt het publiek onjuist voorgelicht. Raadpleegt men de recente editie van de Grote Winkler Prins (1982), dan stelt men vast, dat alleen de tegenstanders aan het woord komen. Wij lezen daar:

OERA LINDA BOEK, in vreemde lettertekens geschreven handschrift dat C. over de Linden te Den Helder in het laatst van de jaren zestig van de 19de eeuw bijgedeelten deed toekomen aan Eelco Verwijs, archivaris-bibliothecaris van Friesland. Het was geschreven in quasi-Oudfries (!) en handelt over voorvaderen van het geslacht Over de Linden, maar ook over de oergeschiedenis der Friezen. In 1887 (m.z. 1886) toonde J. Beckering Vinckers aan dat het Oera Linda Boek een falsificatie van omstreeks het midden van de 19de eeuw moest zijn. Hij en velen na hem wezen op ontlening van ideeën betreffende het natuurrecht aan Volneys Les ruines (1791); de bron van de religie van de Oerfriezen, de Wralda-mystiek, berust (!) op een publicatie van Montanus (1594/1595-1638). Evenals Beckering Vinckers wezen de meeste latere onderzoekers (o.a. P.C.J.A. Boeles, C.P. Burger, R. Fruin en G.A. Wumkes) Over de Linden als auteur aan. In 1958 deed W. Gs. Hellinga met studenten van de Universiteit van Amsterdam een uitvoerig onderzoek, dat veel nieuwe gegevens opleverde, die echter merendeels onverwerkt zijn gebleven. Het feit dat er voortdurend personen zijn geweest die er een kern van waarheid in ontdekten en dat er nog steeds naar de auteur gezocht wordt - recente onderzoekers houden rekening met de mogelijkheid dat J.H. Halbertsma de schrijver is -, maakt het Oera Linda Boek tot een der interessantste falsi- of mystificaties uit de literatuurgeschiedenis. 

Er volgt dan een bibliografie, waarin geen enkel boek van de verdedigers van de echtheid van het HS, c.q. gericht op disculpatie van Cornelis over de Linden wordt genoemd. Na Cornelis over de Linden werd Eelco Verwijs als de auteur aangewezen door M. de Jong Hzn. (1927), wiens geschriften getuigen van een paranoiede geestesgesteldheid (De Jong draait alle feiten om, heet alle getuigen te liegen en construeert meer dan hij bewijst). De verdedigers van Eelco Verwijs' reputatie konden echter niets beters doen dan terugvallen op de aantijgingen van Beckering Vinckers uit 1876 jegens Cornelis over de Linden, die reeds doeltreffend waren weerlegd door Ottema, Cornelis' zoon Leendert Floris e.a. 

Bij het onderzoek van Hellinga in de richting van friese taalgeleerden uit het midden van de 19e eeuw stootte men op Ds. J.H. Halbertsma, een taalgeleerde uit Deventer. Prof. Böttcher, hoogleraar in de chemie, amateur-handschriftkundige, verklaarde, op grond van zijn grafologische bevindingen, ervan overtuigd te zijn, dat Halbertsma de auteur was, wat G.J. van der Meij in een lijvig werk heeft trachten te onderbouwen. Laatstgenoemde bleef volkomen in gebreke duidelijk te maken, hoe het handschrift van Deventer naar Den Helder was gekomen. Ook werd geen enkele rekening gehouden met alle feiten die over de aanwezigheid van het handschrift in de familie Over de Linden boven water waren gekomen (onderzoekingen van W. Vleer). 

In plaats van alle feiten nauwkeurig te onderzoeken, werd bij herhaling uitgegaan van enkele feiten en vermoedens, die verder uitgesponnen werden om tot een min of meer plausibele conclusie te leiden, die al van te voren vaststond. Door één gezichtspunt te laten prevaleren, hoopte men alle andere feiten, zonder verder onderzoek of discussie, van de tafel te vegen. Geen wonder dat dit niet kan slagen: Deze denkmethode is verkeerd.

Denkmethodes

Bij elke cause célèbre, waarbij voor- en tegenstanders zich over en weer van een batterij argumenten voorzien, is er sprake van een misverstand. Of liever: men wil elkaar niet verstaan, men wil elkaar alleen maar bestrijden. Of nog liever: de ene partij, in dit geval de bestrijders van de echtheid, wil de andere partij, die van de verdedigers van de echtheid, het woord ontnemen door ze belachelijk te maken. De verdedigers van de echtheid begrijpen wel de bestrijders, trachten althans hen te begrijpen, want kritiek kan op het juiste spoor brengen. Zij vinden echter dat de bestrijders (die zij nimmer belachelijk trachten te maken) van een vooringenomen standpunt uitgaan en alle argumenten wegpoetsen, die dit standpunt in gevaar kunnen brengen. Zij vinden, dat hun tegenstanders 'exclusief' denken, terwijl zij van zichzelf weten 'inclusief' te denken. In het dagelijks leven komt dit soort misverstanden vaak voor, zodat het van belang is, aan de hand van een concreet voorbeeld, als de zaak-OLB, zich van het denkpatroon dat men volgt bewust te worden. 

Men kan dit denkpatroon ook nog anders formuleren. Men spreekt dan van 'verticaal' denken en 'lateraal' denken. Onder verticaal denken verstaat men het uitgaan van een vaste gedachte of idee, waarvan de consequenties worden afgeleid ('deductie'); Onder lateraal denken verstaat met het verbreden van het veld, het aandragen van zoveel mogelijk relevant materiaal onder een evoluerend hypothetisch gezichtspunt ('inductie'). Het is duidelijk, dat de discussie van twee tegenover elkaar staande partijen, die verschillende wapens hanteren, niet tot een bevredigend resultaat kan leiden. Zoals zo dikwijls, is voor het probleem al lang een oplossing in een volkswijsheid of spreekwoord vastgelegd. In dit geval zou ik de zegswijze willen aanhalen: pour disputer il faut être d'accord. Met andere woorden, wil men, zoals in dit geval, de echtheid van het OLB bewijzen, dan moet men alle gegevens bijeenzoeken, die de inhoud en de omstandigheden van het tevoorschijnkomen kunnen verklaren. Gaandeweg zal de horizon zich verruimen. Men kan echter die gegevens slechts opsporen, indien men hypothetisch van de echtheid uitgaat. 

Omgekeerd kan men een vruchtbare discussie voeren wanneer men, als men tenminste voldoende redenen heeft om te veronderstellen, dat er een vals document in omloop is gebracht met kwalijke oogmerken, de auteur ervan aan de kaak wil stellen en tot een bekentenis wil dwingen. Het is dan echter niet voldoende iemand verdacht te maken (en de bewijslast om te draaien, alsof iemand zou moeten bewijzen dat hij iets niet gedaan heeft!), zelfs niet om de waarschijnlijkheid te construeren dat hij het gedaan zou kúnnen hebben, men moet 

a) een redelijke grond hebben voor het vermoeden van vervalsing en 
b) overtuigende feiten op tafel kunnen leggen, dat de verdachte het gedaan heeft en dat hij, dat ontkennende, duidelijk staat te liegen. 

Prof. A.S. de Blécourt heeft, in zijn dies-rede van 1936 als rector-magnificus van de Leidse Universiteit, er terecht op gewezen, dat iemand die op grond van historische gegevens iemand anders ervan beschuldigt een vals document in de wereld te hebben gebracht, onverantwoordelijk handelt, wanneer hij alleen maar verdacht maakt en niet, volgens de onder rechters beproefde methode van bewijsvoering, in staat is het overtuigende bewijs te leveren. Er is ook zo iets als 'Rufmord' van overledenen; ook overledenen hebben recht op bescherming, is het niet door de rechter dan door de historicus, die dezelfde functie vervult en zelfs de plicht heeft om voor de waarheid op te komen.

Het belang van het OLB

Wanneer redelijk zeker is, dat het HS een erfstuk was van de familie Over de Linden en dat wat in 1256 door Hiddo werd afgeschreven inderdaad het handschrift was met een voorwoord uit het jaar 803, dan is het de moeite waard het te beschouwen als een echte geschiedbron, die het reeds bekende, zeer gebrekkige, beeld van de toestanden in Noord-Europa van voor de jaartelling en de tijd van de grote volksverhuizing kan aanvullen. Er komen steeds meer historische en voorhistorische bronnen beschikbaar en het zou dom zijn deze bron, vanwege een onzinnige twist, ongebruikt te laten.

Bovendien is het systeem van de 33 of 34 lettertekens, die uit het zesspakige Juul-rad gevormd zijn, hoogst boeiend, omdat het de veelheid van klanken van het Oudfries weergeeft, dat in grote mate overeenstemming moet hebben vertoond met het Oudengels. Het is algemeen bekend dat het Engels slechts gebrekkig met het romeinse alfabet kan worden weergegeven. In dit verband kan worden vermeld, dat, volgens een krantenbericht, de Ierse auteur George Bernard Shaw (1856-1950) in zijn testament een bedrag van £ 40.000 (?) bestemd zou hebben voor diegene die een alfabet zou weten te bedenken dat het Engels op adequatere wijze zou weergeven. Wat zou Shaw van het OLB gezegd hebben, als hij er weet van had gehad?

Conclusie

Het is alleszins de moeite waard van het OLB, als van een echte geschiedbron, kennis te nemen, indien men zich voor de oude vaderlandse geschiedenis interesseert. Het is bovendien de moeite waard, de methodes, waarmee het HS in de loop van ruim 100 jaar werd verguisd en het publiek werd gedesinformeerd, aan een nader onderzoek te onderwerpen, indien men zich voor zuivere denk- en discussiemethodes interesseert. Tenslotte is het altijd de moeite waard, de reputatie van achtenswaardige lieden, die ten onrechte voor falsificateur of mystificateur gehouden zijn, te repareren, indien men de normen van het maatschappelijk verkeer wil hooghouden. 

Mr N. Luitse
's-Gravenhage

No comments:

Post a Comment