24 May 2025

Eerherstel Ottema 1 — Nico Luitse 1994

Lees ook: Eerherstel Ottema 2 — de woekerende waan

en: Eerherstel Ottema 3 — het sterfbed van Dr. O.

Afgedrukt in Vrijzinnig Vizier, 10e jaargang nr. 1 - februari 1994, blz. 5-9. Dit was de tekst van een lezing door Mr. N. Luitse voor vereniging De Sphinx te Den Haag op 14-11-1991.

(opmaak vet en cursief als in origineel; onderlijning en portretten J. Winkler, C. over de Linden en P.H. de Groot toegevoegd door mij, JO)

= = =

N. Luitse (1918-1992)

Thet Oera Linda Bok

door Nico Luitse

THET OERA LINDA BOK is de titel die dr. J. G. Ottema, classicus en conrector van het Stedelijk Gymnasium te Leeuwarden, meegaf aan een door hem gemaakt afschrift met vertaling van een oud-fries handschrift, hem in gedeelten ter hand gesteld door de eigenaar, Cornelis over de Linden (1811-1874), scheepsbouwkundige op de Marinewerf te Den Helder en volgens deze een overoud familiebezit. Ottema’s eerste uitgave verscheen in 1872 bij H. Kuipers te Leeuwarden in een oplage van 450 exemplaren, met als ‘inleiding’ het verslag door hem uitgebracht in een vergadering van het Friesch Genootschap van februari 1871 omtrent de aard en de inhoud van het handschrift, dat een in 1256 door Hiddo oera Linda gemaakt afschrift van een verloren gegaan origineel met een voorwoord van Liko ovira Linda uit 803 bleek te zijn. Het slot van dit verslag luidt als volgt:

Wij mogen dus aannemen, dat wij in dit geschrift, waarvan het eerste gedeelte is opgesteld in de zesde eeuw voor onze jaartelling, het oudste voortbrengsel (op Homerus en Hesiodus na) van de Europesche letterkunde ontmoeten. En daar vinden wij in ons vaderland eene eeuwenoude bevolking, in ’t bezit van eene ontwikkeling, beschaving, nijverheid, scheepvaart, koophandel, letterkunde en zuivere verhevene Godsdienstige begrippen, waarvan wij nooit eenig vermoeden hebben gehad. In onze voorstelling reikten de geschiedkundige herinneringen van ons volk niet hooger, dan tot de komst van Friso, den vermeenden stamvader der Friezen; doch hier ontwaren wij, dat die herinneringen opklimmen tot meer dan tweeduizend jaren voor Christus, en in hoogen ouderdom die van Hellas en die van Israël evenaren.

Een tweede uitgave verscheen vier jaar later, verrijkt met een verklaring getiteld: Het handschrift van Thet Oera Linda Bok heeft al langen tijd vóór het jaar 1600 bestaan, en een voorbericht, waaraan hier alleen wordt ontleend:

De eerste druk van het Oera Linda Boek is uitverkocht. Van zijne eerste verschijning af, ja zelfs reeds voor dat het gedrukt was, heeft het boek eene groote tegenspraak en veroordeeling ondervonden. Vele pennen zijn daarover in beweging gebracht, eerst om de uitgave te beletten en vervolgens om de verspreiding tegen te gaan.

Niet alleen binnen ’s lands, maar ook daar buiten is men tegen dat boek te velde getrokken, als of van de echtheid of onechtheid daarvan het welzijn van land en volk afhing.

Wat heeft toch dat onschuldige boek gedaan, om zoo veel haat en verbittering op te wekken? Is het zoo’n bespottelijk prulschrift, zulk eene domme wartaal, niet waardig om gelezen te worden; wel nu men leze het niet. Maar als men het dan toch leest, dan leze men ook wat ik er bij en over geschreven heb in de Inleiding, de Geschiedkundige Aanteekeningen, de Koninklijke Akademie en het Oera Linda Boek, en de Deventer Courant en het Oera Linda Boek. Doch dat is juist wat men niet doet. Men wil niet ingelicht wezen over den aard, de strekking en de wetenschappelijke waarde van het boek. Het is veel gemakkelijker en pleizieriger in den blinde te schermen en in het wilde te schreeuwen, dan zich te zetten tot een ernstig onderzoek. Ieder, die maar even het boek oppervlakkig heeft ingezien, of er wat over heeft hooren praten, waant zich gerechtigd om er een afkeurend oordeel over uit te spreken. Dat oordeel maakt een triumftocht door alle nieuwsbladen, wordt door het van de zaak onkundig publiek toegejuicht, en het land is gered.

Wanneer men verwacht in de Grote Winkler Prins (van 1982) een zakelijke en wetenschappelijk verantwoorde informatie te vinden over dit controversiële onderwerp, dan komt men bedrogen uit. Men leest:

Oera Linda Boek, in vreemde lettertekens geschreven handschrift dat C. over de Linden te Den Helderin het laatst van de jaren zestig van de 19e eeuw bij gedeelten deed toekomen aan Eelco Verwijs, archivaris-bibliothecaris van Friesland. Het was geschreven in quasi-Oudfries en handelt over voorvaderen van het geslacht Over de Linden, maar ook over de oergeschiedenis der Friezen. In 1887 toonde J. Beckering Vinckers aan dat het Oera Linda Boek een falsificatie van omstreeks het midden van de 19e eeew moest zijn. Hij en velen na hem wezen op ontlening van ideeën betreffende het natuurrecht aan Volneys Les ruines (1791); de bron van de religie van de Oerfriezen, de Wralda-mystiek, berust op een publicatie van Montanus (1594/1595-1638). Evenals Beckering Vinckers wezen de meeste latere onderzoekers (o.a. P.C.J.A. Boeles, C.P. Burger, R. Fruin en G.A. Wumkes) Over de Linden als auteur aan. In 1958 deed W. Gs. Hellinga met studenten van de Universiteit van Amsterdam een uitvoerig onderzoek, dat veel nieuwe gegevens opleverde, die echter merendeels onverwerkt zijn gebleven. Het feit dat er voortdurend personen zijn geweest die er een kem van echtheid in ontdekten en dat er nog steeds naar de auteur gezocht wordt - recente onderzoekers houden rekening met de mogelijkheid dat J. H. Halbertsma de schrijver is -, maakt het Oera Linda Boek tot een der interessantste falsi- of mystificaties uit de literatuurgeschiedenis.

In de literatuuropgave wordt wel verwezen naar enkele van Ottema's publicaties, maar verwerkt werden ze niet. Evenmin trouwens de publicaties van anderen, die met kracht van feiten en argumenten loochenden, dat Cornelis over de Linden zelf de auteur van het handschrift was. De stelling van M. de Jong Hzn. (Het Geheim van het Oera Linda Boek, 1927), dat Verwijs er de hand in gehad moet hebben, berust op een vermoeden van Johan Winkler en werd afdoende weerlegd door Boeles c.s. die echter niets beters wisten dan terug te vallen op de weerlegde beweringen van Beckering Vinckers uit 1877. De meest recente constructie van Mr. G.J. van der Meij (Kanttekeningen bij het Oera Linda Boek, 1978) rond ds. Halbertsma, berust op een niet serieus te nemen handschriftkundige vergelijking. De familie Halbertsma kan er alleen maar om lachen. Van der Meij blijft ten enenmale in gebreke te verklaren, hoe Halbertsma's produkt in handen van Over de Linden kon komen. Er zijn betrouwbare verklaringen, die bevestigen, dat Over de Linden het handschrift in 1848 van tante Aafje in Enkhuizen ontving, kort voordat ze overleed. Zij had het van haar vader ontvangen om het aan Cornelis te geven, omdat hij het aan haar broer, Cornelis’ vader, niet had willen toevertrouwen.

In de loop van de tijd togen vele personen naar Den Helder om het fameuze handschrift te bezien. In 1939 heeft de familie Over de Linden het afgestaan aan de Provinciale Bibliotheek van Friesland. Het mag echter alleen binnen de bibliotheek worden geraadpleegd en is dus niet voor papieronderzoek buiten de bibliotheek beschikbaar. De PBF beschikt over een, door ds. J.J. Kalma in 1955 geïnventariseerde, unieke collectie publicaties en brieven omtrent het O.L.B., waarop ondergetekende een supplement gemaakt heeft. Het aantal publikaties (kranten en tijdschriften, brochures, boeken is tot op heden opgelopen tot meer dan 750. Daarnaast moet gewag gemaakt worden van bijzondere verzamelingen, o.m. bevattende de uitvoerige correspondentie tussen dr. J.G. Ottema en de heren Cornelis Over de Linden en diens zoon Leendert Floris uit de jaren 1871-1879 en de door Ottema begonnen Woordenlijst en Grammatica van het O.L.B., door ondergetekende afgeschreven.

J.G. Ottema (1804-1879);
zie onderlijning
Reeds meer dan dertig jaar bezit ik een fotografische reproduktie van het handschrift met zijn vreemde lettertekens. Verleden jaar stelde ik een uitvoerig DOSSIER O.L.B. samen, waarin de her en der verspreide gegevens over de kenmerken van het handschrift en de overdracht binnen de familie Over de Linden bijeengebracht zijn, voorzien van een elementaire beschouwing over de grondslagen van het echtheidsonderzoek, alsmede een chronologisch en biografisch overzicht van de controverse in een tijdvak van bijna 120 jaar. Het Dossier is voorzien van tal van bijlagen. De belangrijkste bijlage betreft de indrukwekkende bibliografie van dr. J. G. Ottema, terwijl ook een niet minder indrukwekkend fotografisch portret van Ottema kon worden geproduceerd, het toont hem zittend in een prachtige leunstoel, hem blijkens de brieven van september/oktober 1871 door de dankbare Cornelis Over de Linden geschonken. Ottema liet zich er een jaar later in fotograferen met de eerste editie van ‘Thet Oera Linda Bok’ in zijn rechterhand en naast hem op de tafel een dikke foliant, die het handschrift moet voorstellen, dat hij nooit in zijn geheel in zijn bezit heeft gehad. Er is ook nog een vroeger portret van hem, uit de tijd dat hij secretaris van het Friesch Genootschap was.

Wie was dr. J.G. Ottema? Dat hij de transcriptie, vertaling en verklaring van het O.L.B. als zijn hoofdwerk beschouwde, nog steeds een zeer controversieel stuk werk, maakt ons nieuwsgierig te weten hoe hij zich voor deze taak heeft bekwaamd en hoe hij die taak tot een goed einde wist te brengen. (Dat is het enige doel van deze publikatie, al meent de redactie dat de voortdurende bemoeienis van orthodoxe theologen en de daardoor ontstane geschiedsontwrichting plaats in dit tijdschrift wettigt. dH)

Dr. J. G. Ottema (1804-1879)

Jan Gerhardus Ottema werd op 1-12-1804 te Doetinchem geboren, als zoon van ds. Nicolaas Ottema en Mincke Dirks. In 1824 deed hij kandidaatsexamen in de faculteit der letteren aan de Universiteit te Groningen, maar schreef zich vervolgens in aan de Universiteit te Utrecht, waar hij in 1828 promoveerde op een proefschrift, getiteld: Specimen philologicum de Sophoclis Antigona, met veertien stellingen en een in het Frans gestelde ode van zijn vriend L.F. Verenet, student in de Theologie. In 1830 huwde hij Sara van Heukelom, geb. 1805 te Leiden, nadat hij een aanstelling had gekregen als conrector aan het Gymnasium te Harlingen. Sara zou hem op 25-12-1850 kinderloos ontvallen. Zijn nicht Dina W.M. Nauta zou hem tot aan zijn overlijden op 19-3-1879 verzorgen. In 1831 werd hij lid van het Genootschap van Leeraren aan Nederlandsche Gymnasiën; in de jaren 1858 en 1859 zat hij de landelijke vergadering van dit Genootschap voor. In 1833 werd hij lid van het Friesch Genootschap voor geschied-, oudheid- en taalkunde; van 1841-1856 was hij ervan de secretaris, vervolgens bestuurslid-bijzitter. In 1834 praeceptor aan het Gymnasium te Leeuwarden geworden, werd hij in 1855 conrector aldaar en kreeg in 1872 eervol ontslag, om al zijn tijd te kunnen wijden aan het onderzoek en de verklaring van het merkwaardige oude handschrift in het bezit van Cornelis Over de Linden.

Waar hij te leeuwarden gewoond heeft, is mij niet bekend, maar hij had een tuin met een tuinhuis, waarnaar Over de Linden in zijn brief van 17 september 1871 verwijst.

Het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek DI. II van 1912 noemt acht tijdschriften waarin hij publiceerde: De Vrije Fries (elf artikelen); Verslagen Friesch Genootschap (2); Nieuwe Friesche Volksalmanak (7); Symbolae literaire (5); De Recensent, alg. letterk. maandschrift voor Latijnse taal- en oudheidkunde (2); Jaarboek voor wetenschappelijke theologie (3); Bijdragen tot de kennis en den bloei der Nederlandsche gymnasiën (4); Verhandeling van het Wiskundig Genootschap te Amsterdam (1). Hij was co-editor van vijf wetenschappelijke werken. Twintig gedrukte publicaties stonden op zijn naam, voordat hij zich met het O.L.B. ging bezighouden. Een tamelijk omvangrijk oeuvre dus, naast zijn lerarenbestaan, en dan hebben we het nog niet gehad over de onderwerpen, die zijn aandacht trokken.

Ik zal ze niet afzonderlijk noemen, doch volstaan met de vermelding van de probleemgebieden die zijn aandacht hadden: bibliophiele, biografische, aardrijkskundige, historische, folkloristische, rechtskundige, bijbelkritische, vrijzinnige- of modern-theologische, taalkundige en wiskundige onderwerpen, waaronder diepgaande historisch-chronologische studies betreffende de Babylonische Ballingschap. Ottema had een wijde horizon, maar wist zich ook te concentreren op moeilijke detailkwesties. Alles wat hij heeft nagelaten getuigt mi. van een grote scherpzinnigheid, een enorme belezenheid en een intensieve belangstelling. Zijn publikaties zijn beheerst en geven blijk van innerlijke beschaving en een afkeer van polemiek. Maar uit zijn vertrouwelijke brieven blijkt dat hij behoorlijk fel van leer kon trekken.

Het Oera Linda Boek

Met deze indrukwekkende staat van dienst wierp hij zich kort voor en eerst recht na zijn ontslag als conrector, op het verstaan, verklaren en uitgeven van het handschrift, dat de Voorzienigheid hem in de schoot geworpen had. Zijn eerste brief aan Cornelis Over de Linden dateert van 22 december 1870. Hij was toen pas 66 jaar geworden.

C. over de Linden (1811-1874)
Zijn eerste krantenartikelen over het O.L.B., die belangstelling moesten wekken, riepen meteen ook kritiek op. Cornelis Over de Linden was het alleen om de vertaling van zijn handschrift te doen, hij was ook beducht voor de reactie van de predikanten op de tamelijke radicale inhoud van het handschrift, dat niet zeer zachtzinnig sprak over de priesters die in de oudheid het volk misleidden. Ottema stond erop dat de transcriptie en de vertaling (die hij in een verbazend korte tijd tot stand wist te brengen) uitgegeven zou worden. Zijn naam als geleerde stond op het spel. Over de Linden gaf zich gewonnen, toen bleek dat de familie er geen kwaad mee kon.

De inhoud van het handschrift werd dus in 1872 wereldkundig gemaakt. De kritiek die tot een orkaan aanzwol spoorde Ottema nog meer aan en ook Over de Linden liet zich niet onbetuigd. Alle uiterlijke en inhoudelijke aspecten van het raadselachtige handschrift hadden hun beider aandacht, alsook de bewegingen en de mogelijke beweegredenen van de tegenstanders, ‘die schreeuwers’, zoals Ottema zich in zijn brieven uitdrukte. Alleen over het O.L.B. schreef hij zeven publikaties en negen krantenartikelen. Tenslotte omvatte zijn O.L.B. nalatenschap in de PBF een zelf gemaakt afschrift van het oude handschrift om vast te stellen hoeveel uren de afschrijver in 1256 (of een latere vervalser) daarmee bezig geweest moest zijn (hij kwam tot driehonderd uur); hij legde lange lijsten van werkwoordsvormen aan en een lijst van woorden met hun betekenissen en verschillende aanzetten voor een grammatica, die hij echter niet voltooide, omdat hij die taak aan jongere krachten meende te moeten overlaten. Die jongere krachten hebben het af laten weten.

Voor minder zou hij in Leeuwarden een standbeeld, of op zijn minst een straatnaam hebben verdiend. In plaats daarvan werd zijn naam veelal doodgezwegen, of, als men niet om hem heen kon, gekleineerd. Johan Winkler, die het werk van de vertaling van Verwijs zou overnemen, doch argwaan kreeg, dat deze hem een poets wilde bakken en de opdracht aan het bestuur van het Friesch Genootschap teruggaf met de mededeling dat men vermoedelijk met een vervalsing te maken had, de kosten van de uitgave niet waard, zag dat Ottema het werk vlot wist af te maken. Hij beroemde zich erop dat hij de eerste was, die argwaan had gekregen en noemde Ottema ‘lichtgelovig’. Zuidema, die in het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek deel II van 1912 een artikel aan Ottema wijdde, sloot dit artikel af met een polemisch verhaal over het O.L.B. waarin hij hem ‘weinig kritisch aangelegd’ noemde, omdat hij in de echtheid van het O.L.B. geloofde. Hoewel H. Brugmans in 1928 in een artikel in de Mededelingen der Kon. Akademie van Wetenschappen Afd. Letterkunde waarschuwde dat Ottema, door een reeks van geschriften een goede reputatie als kenner der oude geschiedenis te verliezen had, suggereerde prof. A.H. Huussen jr. in 1984 in een artikel in het boek ‘Knoeien met het Verleden’, ‘seniele onvoorzichtigheid’ (Jan Kuijk, de voorzitter van het Genootschap ter Bevordering en Verbreiding van Nutteloze Kennis, opende het Officieel Orgaan van dit Genootschap in het Dagblad Trouw van 8 januari 1990 met een artikel over het O.L.B., waarin Ottema naïviteit werd toegedicht, reden genoeg om zich niet met zijn geleerde geschriften te hoeven in te laten.) Zelfs wijlen ds. J.J. Kalma, die zich verdienstelijk maakte met het samenstellen van de bibliografie van Thet Oera Linda Bok van 1871 tot 1955, waarschuwde ondergetekende per briefkaart d.d. 19 juli 1990, zich niet te verkijken op dr. Ottema, die hij “een geleerde zonderling, half of helemaal zenuwpatiënt” noemde...

22 May 2025

“De knaap is groter en anders...” — Haverschmidt?

De preken (480) van François Haverschmidt worden getranscribeerd en door Marita Mathijsen, bestudeerd in het kader van een te schrijven biografie van de dichter-dominee (blog MM: bericht 2, bericht 1).

In 2004 zou zij, volgens een verslag in de Leeuwarder Courant, haar twijfel hebben uitgesproken over Jensma’s stelling dat Haverschmidt de (belangrijkste) auteur was van de Oera Linda. (zie Hoax-theory claims debunked, onder #6)

Dit kan leiden tot interessante vragen en wellicht antwoorden.

Voorbeeld vraag: Is H's preek van 3 dec. 1871 bewijs dat hij het onderstaande fragment in OL heeft bedacht?

In 480 preken zullen meer passages te vinden zijn die zouden kunnen worden gerelateerd aan stukken in OL. Bovenstaand voorbeeld is m.i. geen sterk bewijs van H's auteurschap. Maar wellicht komen er meer treffende overeenkomsten boven water. We zien de conclusies van mevr. Mathijsen met belangstelling tegemoet.

25 April 2025

GÉRT - staff, spear, sword?

In the Oera Linda, GÉRT is only once used for a weapon. All other uses are (more directly?) derived from the verb GÉRA - to desire (Dutch/German: begeren/begehren).

Ch. R2b Death of Adela: [095/10]
SJVGUN JRTHFÉT WÉRE HJU LÔNG ÀND HJRA GÉRT SÁ FÉLO.
Seven feet tall she was, and her staff equally long.

Other translators (at least Sandbach, Wirth, Overwijn, Sturm, Pierce, Menkens) followed Ottema's interpretation as sword, without a solid basis.* A seven feet long metal sword does not seem to be a handy weapon, even for a strong woman. [*Hans Olav Lien (Norse, 2015) had: spyd (spear).]

Besides the name of a traditional fight stick called (lucha del) garrote on the Canary Islands (Spanish) and the words ghere (spear) and geer (spear, javelin) in Dutch historical dictionaries, I also found -gerd for a long, pointed peat tool (image below, tool depicted top-left). [Another peat tool, known as tairsgear looks more like a paddle or short-broad sword.]

With all this, it is at least possible if not plausible that staff, or fight stick (or spear) are better translations than sword.

GÉR will also have been used for the male pinpen or peen.

from book De Gouden Peelhelm (2020)

19 March 2025

Translation or Interpretation?

short comment on Alex’ pretentious PDF

Alex trying to make sense of the world, p.160

Alex, a PDF creator calling himself born of Frya, has uploaded his version of the Oera Linda texts to the archive.org platform. This version is the subject of a new, seven and a half hour (!) long video by the previously discussed Kat the Fryan.

I won't torture myself by watching (parts of) the video, but in the description there was a link to the document in question. In its forword Alex writes (page 2):

The [existing Oera Linda] ‘translations’ are not word by word translations but interpretations of the ‘translators’ of what, according to them, is written in the book. (...) [These] ‘translations’ are unlogical and not accurate.

In other words: Alex suggests that his version is the first real translation, logical, accurate and free of interpretations.

The PDF (which I have skimmed through) is too cringe-worthy to waste many words on, but for those who have been tempted to take it (or the video about it) seriously, I will show by means of two examples (both from one key-sentence) that they have been taken for a ride.

Why should I spend my time on this? Well, amusement and education also have their worth.

Example 1. DRÁMAdreams or womb?

Page 23: transcription and translation (bold, italic and underline formatting by me)

Ring as hja rip wéron kréjon hja früchda ànd nochta anda dráma.
As soon as they were ripe, they got fruits and nuts (Egg-cells and Sperm-cells) in the womb.
discussed ‘interpretation’ in Alex’ PDF

Where all earlier translators (except Jensma) translated dráma as dreams (German/Dutch: Träume/dromen; Sandbach had: visions), Alex ‘interpreted’ the word as womb.

However, elsewehere he has:

(p.27) til thju hja thérof dráme thes nachtis
until they dream about it at night
(p.152) ... wéron Fryas sjvgun wákfámkes hja anda dráme forskinnen
... Frya's seven Watch-Fámkes had appeared to her in a dream

Example 2. Egg- and Sperm-cells?!

From the same fragment on page 23 (different underlining):

Ring as hja rip wéron kréjon hja früchda ànd nochta anda dráma.
As soon as they were ripe, they got fruits and nuts (Egg-cells and Sperm-cells) in the womb.

In accordance with German: Freude und Vergnügen/Genuss and Dutch: vreugde en genoegen/genot/geneugte, Sandbach translated the underlined words as pleasure and delight (Ottema had: vermaak en genoegen).

Dante Meditating (1852) by J.N. Paton
The current version of my (more free) translation of the whole sentence is:

As they matured, their dreams became lush and pleasureful.

Considering that words in this context may have been deliberately chosen to be ambiguous, I clarified in a footnote:

their dreams became lush and pleasureful — could also be translated: became fruitful and found delight in their dreams or even: they began to dream of fruits and nuts.

Indeed, I have interpreted the text as best I could, tried to make it understandable and offer a poetic rendering (assisted by friend/volunteer/editor Bruce).

Other fragments in Alex’ PDF (listed below) show that the words früchda and nochta can indeed have metaphoric meanings, as well as the literal fruits and nuts.

(p.56) inna tha hirta théra mànniska was blydskip nach früchda
in the hearts of the people was neither happiness nor joy
(p.122) hwér frü is ànd nochta send
where there is happiness and satisfaction
Thus, translations cannot always be literal and objective, but often have to be interpretations.


Added March 23
Kat must be busy deleting comments on her video.
This one for example, along with her reply, disappeared a day after I made the screenshot (March 22).
However, it is so telling that it deserves a place here.


06 January 2025

Sandbach, Raubenheimer and Pierce

Notes on the English Oera Linda ‘translations’ by William Sandbach, Alewyn Raubenheimer and Frank Pierce.


1. Sandbach 1876

As printed on the title page, this was an English version of Ottema's (1872) Dutch translation. However, the corrections listed in the back of Ottema 1872 were not taken into account.

Secondly, there is at least one case of Sandbach misinterpreting a crucial sentence.

Missed corrections
a) On page 55, Ottema had: door listen en drogredenen wisten zij alles te bewijzen en te verbreiden (corrected to verbruyenspoil, corrupt, distort).
Sandbach: by craft and subtlety were able to explain and spread them around.
(Note: Ottema 1876: ... alles te wijzigen en te bedervento change and spoil everything)
b) Ottema p. 173: Maar Friso, die trotsch en hartstochtig was, ... (corrected to hartvochtigstern, hard-hearted).
Sandbach: But Friso was proud and passionate
c) Ottema p. 175: De bode liet hunne lijken in de zee werpen (corrected to Demetrius).
Sandbach: The messenger had their bodies thrown into the sea
d) Ottema p. 185: dat de goden toornig waren over de overheersching der boozen. (corrected to ongehoorzaamheiddisobedience).
Sandbach: that the gods were angry with the domineering of the wicked.

Misinterpretation
On page 13, Ottema had: Toen deze te voorschijn kwamen, spijsde Wralda haar met zijnen adem, opdat de menschen aan hem zouden gebonden wezen.
As the verb kwamen is an unmistakable plural, so must be deze and haar, words that can also be used for singular. Sandbach may not have been aware (as most Dutch people today will not be) that haar can archaically be used as plural (wiktionary).
Sandbach translated plural haar as singular her and to match the first part of the sentence, he changed deze (these) into the last: When the last came into existence..., thereby suggesting that only Frya received Wralda's breath of life.

2. Raubenheimer 2011 (I only have his first two editions)

Raubenheimer edited the Sandbach version modernizing the English, but in some cases he changed the meaning or added things, without sufficient understanding of the source language (Fryas) or even modern Dutch and Frisian.

The mistakes in fragments b) and d) above (as well as the misinterpretation about Wralda's breath) were reproduced by Raubenheimer. He changed fragment a) into by fallacies they wished to explain everything and expand thereon. This is a good example of someone trying to translate from a language he doesn't understand (even less its expressions) by using a word that seems similar, in this case wished for wisten (WISTON) — a complete mismatch. Zij wisten te ...  literally means They knew (how) to ..., but this is an expression, used for They succeeded in ...

Another example of a such a mistake (resulting in an anachronism) is:
Instead then, of disgracefully imitating the wicked Findas and practicing occultism by saying, ...
Sandbach (who left out some words) had:
Instead, then, of imitating Finda's wicked people,and saying, ...
Source text (Fryas):

INSTÉDE THAT WY THA ÀRGA FINDAS. ALTHUS VN-WÉRTHLIK AFTERNÉI SNAKKA ÀND KÀLTA. (...)
KÀLTA means chatter or babble and has nothing to do with occultism, even though it may have a similar sound.

I have not read the whole Raubenheimer version, but expect it will have more, comparable cases.

3. Pierce 1983

With his translation Pierce intended to “produce the greatest possible likeness of the original text”, resulting in terrible English and often actual mistakes of the category German Gift (poison) → English gift (present).

He also took over at least some mistakes by Ottema (copied by Sandbach), for example:

  • fragment d) under Sandbach, above: that the gods were angry with the domineering of the wicked.
  • the notorious “... pleasure in the dreams of Wralda. Hatred came among them ...” in the creation myth, discussed in detail earlier.

Because reading this apparent experiment is so tormenting, I have reviewed no more than a few passages only. I may add more examples here later.

17 December 2024

Interview Jan Ott — English

Published in: De Andere Krant, on Saturday, 7 December 2024, pp. 17-18
Author: Corine Lepoutre, with some additions between square brackets.
Original Dutch version here.

Oera Linda’s freeing worldview

Jan Ott | MKFotografie

When Jan Ott (1968) is looking for information about the goddess of love Freya, he finds the Oera Linda. The Oera Linda is a handwritten collection of texts in a unique script, with the histories and laws of a ‘free’ people who lived in Northern Europe before our era. Despite the fact that the authenticity of this codex is disputed, Ott recognizes its authentic importance. He makes a translation that makes the work accessible to a wider audience.

His relation to women plays a profound role for Jan Ott during his life and therein lies the origin of his fascination for the pre-Christian Freya, the goddess of fertility, marriage, love and lust. For him she represents the spiritual image of woman, as of a beloved who rises above flesh and blood. When Ott discovers the Oera Linda, a writing in which the folk of Frya (‘the free’) come to life, many pieces of the puzzle fall into place for him.

“Frya represents the spiritual image of woman, as of a beloved who rises above flesh and blood”

Jan is the sixth of seven children and when he is eleven, his six-year-older sister, with whom he has a special bond, dies in a traffic accident. At the age of twenty, he suddenly loses his great love: “In the 1980s, the media and the public debate were much about incest, unwanted intimacies and sexual harassment, which had made me too inhibited and cautious. If I had realized right away that she already had a more incisive boyfriend when she broke up with me, that would have saved me much heartache and self-reproach. For years, I no longer really believed in love resulting in a hedonistic phase.”

In the meantime, Ott studies movement sciences, a medical study with subjects such as anatomy and physiology, but where revolutionary ideas are also discussed, such as the morphogenetic fields of Rupert Sheldrake. It will continue to fascinate Ott — how the physical body relates to consciousness. After his studies, he finds work in a completely different field, the trade union of Cinemas and Film Companies.

“In those seven years I rose from staff member to acting general secretary. I was spokesman and got to know members of the cultural elite. After many short-term relationships I got married, but that marriage lasted less than a year. Burned out and with a golden handshake my old life ended in 2004.”

He enters a new phase in a quest for total rediscovery of himself. He visits festivals with the accompanying experimental mind-expanding substances: “I lost my old mind and eventually got a healthier self- and worldview in return.” From that moment on, his real healing begins. He travels far and wide and lives in ashrams and communities. In the meantime, he has become acquainted with the Oera Linda and his research into it takes more shape. He lives in a Frisian village for a year and then studies philosophy and Dutch language and literature in Flanders (Belgium), after which he decides to rediscover the German language and culture.

After a celibate year, he finds his other half there: “She is seventeen years younger and wanted to have a child with me. I thought I was infertile, but now we have six children. In 2017, we settled in Drenthe (Dutch province), where my mother came to live next door. Our youngest four children were born there, just like the first two at home and without any medical intervention. That, and the growing up of our children, my mother experienced up close, which she enjoyed intensely.”

His mother, who recently passed away, also morally supported his Oera Linda research from the beginning and co-founded the foundation of the same name in 2020.

Long before his quest for the pre-Christian love goddess Freya, Jan did extensive genealogical research: “Searching for identity, I intuitively healed ancestral traumas that continue to affect me and my family. Later I understood that this also works on a large scale and I started to search more consciously for the hidden history of our folk.”

When Jan encounters Oera Linda, he is initially misled. “In a newspaper article I read about a dissertation in which Oera Linda was presented as a 19th century joke, after which I lost interest. When I later read a translation and delved into the source language, I realised that it is indeed a relevant text that has never been properly researched. At the end of the nineteenth and beginning of the twentieth century it was seen as a threat to the authority of church and king, in short, the established order. That is still the case, because it is diametrically opposed to globalism and the slave culture resulting of a thousand years of Christian indoctrination. The history of slavery and Black Pete are the new original sins and infant baptism has been replaced by injections. Everything that has to do with birth and death has been highly medicalised. For many atheists in particular, this has become a substitute religion. I think, as do many others by now, that Oera Linda offers a freeing worldview, which by itself will lead to a more natural and spirited life.”

“ The Oera Linda has a refreshing content. One of the texts states that one cannot lie in the Fryas language without stuttering or blushing”

So what is the Oera Linda? The codex emerged in 1867 from the family estate of Cornelis Over de Linden, a shipwright of Frisian descent from Den Helder. The manuscript contains the history of an advanced civilization with its main burg on Texel (now an island). Jan Ott: “The goddess Freya, whom I was looking for, plays a leading role in the Oera Linda. Its language resembles that of the Old Frisian laws and is a precursor of the ‘Germanic’ languages. The content consists of pre-Christian texts, but the find is a copy of an older original. An enclosed letter from 1255 shows that the copy was made then. The writing consists of two parts and tells the story of a pre-Christian civilization.”

The creation myth is about Frya, the primeval mother of the Northern European race who was supposed to be one of three daughters of Earth. Jan Ott: “This folk called themselves the Fryas, ‘Fryas children’, a word that has everything to do with freedom. Freedom, truth and justice were sacred to this folk. There was no priestly class that prescribed a doctrine, but you could be punished if you behaved slavishly, because that could give rise to a master class that would cause trouble for everyone. Not only was having slaves taboo, but so was being a slave. Being watchful was a desirable attitude and the caption to a letter often said ‘watch!’ or ‘be vigilant’ [Fr. wák].

“To behave like a slave was taboo as well

The first half of the Oera Linda consists of texts copied from burgs and contains a collection of laws, histories of the submergence of Aldland (or Atland) and of migrations from Northern Europe to the Mediterranean and the Indus Valley.

In the second half, added by later owners of the original manuscript, part of the emigrated folk return and stories follow up to the time of the Roman or Carolingian occupation. The main burg where the Folksmother lived was on Texland (Texel). One of the other burgs was on Walhallagara (Walcheren). Each burg had its Mother and a group of unmarried women, the fámna — the Frisian name Famke is a surviving diminutive — played a significant role. Nevertheless, it was not a real matriarchy, because women did not have absolute power. Land defense, seafaring and trade were men's work. There seems to have been a good balance.

“Around Oera Linda there has been a nervous, giggly atmosphere for the last 150 years”

Jan Ott | MKFotografie
Cultural institutions in Friesland, in particular the Frisian Society, the Frisian Academy and Tresoar, a merger of the Provincial Library with the Frisian Centre for History en Literature, guard the narrative that was designed in the early nineteenth century under King William I. Jan Ott: “There has been a nervous, giggly atmosphere around Oera Linda for 150 years and it is apparently taboo to ask the question whether it could be authentic after all. But even if one assumes that it is a modern creation, it would be worth serious research, especially the language. What did the alleged creators do well and why can't it be authentic after all? The Oera Linda has a refreshing content, written in a language that not only Dutch and Frisian descend from, but also English, German and the Scandinavian languages. One of the texts states that one cannot lie in the Fryas language without stuttering or blushing. There are examples of old words that are more understandable than modern variants, such as eerbied [Fr. érbjadenese, lit. ‘honor-bidness’] instead of respect or zinnebeeld [Fr. sinnebyld, lit. ‘sense-build’] instead of symbol.”

In 2021, after twelve years of study, the first printed version of Ott’s English translation was published. A Dutch and a Spanish working version are currently only available on the internet. The aim of the Oera Linda Foundation is to promote research into, translations of and publications about the Oera Linda. Jan: “In the coming period, the website, including wiki and forum, will be renewed and I will consider a continuation of this project. A motivated publisher for the printed versions would be nice.”

Jan Ott was previously interviewed by, among others, Catherine Austin-Fitts [shorter version], Boris van de Ven [shorter version], Niels Lunsing en Jorn Luka. These conversations can be found on YouTube.

16 December 2024

Interview Jan Ott — Nederlands

English version here.
Gepubliceerd in: De Andere Krant, op zaterdag 7 december 2024, blz. 17-18
(toevoegingen tussen rechte haken)

Het bevrijdende wereldbeeld van de Oera Linda

Jan Ott | MKFotografie

Als Jan Ott (1968) op zoek is naar informatie over liefdesgodin Freya, vindt hij de Oera Linda. De Oera Linda is een handgeschreven bundel teksten in een uniek schrift, met de geschiedenissen en wetten van een ‘vrij’ volk dat voor onze jaartelling in Noord-Europa leefde. Ondanks dat de echtheid van deze codex wordt betwist, herkent Ott het authentieke belang ervan. Hij maakt een vertaling die het werk toegankelijk maakt voor een groter publiek.

Zijn relatie tot vrouwen speelt voor Jan Ott een indringende rol tijdens zijn leven en daarin ligt de oorsprong van zijn fascinatie voor de voorchristelijke Freya, de godin van vruchtbaarheid, huwelijk, liefde en wellust. Voor hem vertegenwoordigt zij het spirituele beeld van de vrouw, als van een geliefde die boven vlees en bloed uitstijgt. Wanneer Ott de Oera Linda ontdekt, een geschrift waarin het volk van Frija (‘de vrije’) tot leven komt, vallen voor hem veel puzzelstukjes in elkaar.

“Freya vertegenwoordigt voor mij het spirituele beeld van de vrouw, als van een geliefde die boven vlees en bloed uitstijgt”

Jan is de zesde van zeven kinderen en als hij elf is overlijdt door een verkeersongeval zijn zes jaar oudere zus met wie hij een speciale band heeft. Op zijn twintigste verliest hij plotseling zijn grote liefde: “In de jaren '8o ging het in de media en het maatschappelijk debat veel over incest, ongewenste intimiteiten en seksuele intimidatie, wat me te geremd en voorzichtig had gemaakt. Als ik gelijk had ingezien dat ze al een doortastender vriend had toen ze het uitmaakte, had me dat veel liefdesverdriet en zelfverwijt bespaard. Jarenlang geloofde ik niet echt meer in de liefde en er volgde een genotzuchtige fase.”

Ondertussen studeert Ott bewegingswetenschappen, een medische studie met vakken als anatomie en fysiologie, maar waar ook al revolutionaire ideeën aan bod komen over bijvoorbeeld de morfogenetische velden van Rupert Sheldrake. Het zal Ott blijven bezighouden — hoe het fysieke lichaam zich verhoudt tot bewustzijn. Na de studie vindt hij werk in een heel andere richting, de brancheorganisatie van Bioscopen en Filmmaatschappijen.

“In die zeven jaar viel ik omhoog van stafmedewerker tot waarnemend algemeen secretaris. Ik was woordvoerder en maakte kennis met leden van de culturele elite. Na veel kortdurende relaties trouwde ik, maar dat huwelijk hield nog geen jaar stand. Opgebrand en met een gouden handdruk eindigde mijn oude leven in 2004.”

Er breekt een nieuwe fase voor hem aan in een zoektocht naar totale herontdekking van zichzelf. Hij bezoekt festivals met de daarbij behorende experimentele geestverruimende middelen: “Ik verloor mijn oude verstand en kreeg er uiteindelijk een gezonder zelf- en wereldbeeld voor terug.” Vanaf dat moment begint zijn echte heling. Hij maakt verre reizen en woont in ashrams en community’s. Inmiddels heeft hij kennisgemaakt met de Oera Linda en krijgt zijn onderzoek daarnaar meer vorm. Hij woont een jaar in een Fries dorp en studeert daarna filosofie en Nederlandse taal- en letterkunde in Vlaanderen, waarna hij besluit nader kennis te maken met de Duitse taal en cultuur.

Na een celibatair jaar vindt hij er zijn wederhelft: “Ze is zeventien jaar jonger en wilde graag een kind met mij. Ik dacht onvruchtbaar te zijn, maar inmiddels hebben we zes kinderen. In 2017 vestigden we ons in Drenthe, waar mijn moeder naast ons kwam wonen. Onze jongste vier kinderen zijn daar geboren, net als de eerste twee thuis en zonder enige medische bemoeienis. Dat, en het opgroeien heeft mijn moeder dus van dichtbij meegemaakt, waar ze intens van genoot.”

Zijn moeder die kortgeleden overleed, heeft ook zijn onderzoek van Oera Linda vanaf het begin moreel ondersteund en was in 2020 medeoprichter van de gelijknamige stichting.

Lang voor zijn queeste naar de voor-christelijke liefdesgodin Freya, doet Jan uitgebreid stamboomonderzoek: “Zoekend naar identiteit heelde ik intuïtief voorouderlijke trauma's die doorwerken in mijzelf en mijn familie. Later begreep ik dat dit ook op grote schaal zo werkt en ik ging meer bewust op zoek naar de verborgen geschiedenis van ons volk.”

Als Jan de Oera Linda tegenkomt, wordt hij aanvankelijk op het verkeerde been gezet. “In een krantenartikel las ik over een proefschrift waarin Oera Linda als 19e - eeuwse grap werd voorgesteld, waarna ik mijn interesse verloor. Toen ik later een vertaling las en me in de brontaal verdiepte, besefte ik dat het wel degelijk een relevant geschrift is dat nooit goed is onderzocht. Eind negentiende en begin twintigste eeuw werd het gezien als een bedreiging voor het gezag van kerk en koningshuis, kortom de gevestigde orde. Dat is nog steeds zo, omdat het haaks staat op het globalisme en de slavencultuur die het gevolg is van duizend jaar christelijke indoctrinatie. Het slavernijverleden en Zwarte Piet zijn de nieuwe erfzonden en de kinderdoop is vervangen door prikjes. Alles dat gaat over geboorte en overlijden is sterk gemedicaliseerd. Met name voor veel atheïsten is dit een substituut-religie geworden. Volgens mij en inmiddels vele anderen biedt de Oera Linda een bevrijdend wereldbeeld, dat vanzelf leidt tot een natuurlijker en meer bezield leven.”

“De Oera Linda heeft een verfrissende inhoud, geschreven in een taal waarvan niet alleen Nederlands en Fries afstammen, maar ook Engels, Duits en de Scandinavische talen. In één van de teksten wordt beweerd dat je in het Frijas niet kunt liegen zonder te gaan stotteren.”

Wat is de Oera Linda dan eigenlijk? De codex komt in 1867 tevoorschijn uit het familiebezit van Cornelis Over de Linden, een scheepstimmerman van Friese afkomst uit Den Helder. Het handschrift bevat de geschiedenis van een hoogstaande beschaving waarvan de burcht op Texel het middelpunt is. Jan Ott: “De godin Freya naar wie ik op zoek was, speelt een hoofdrol in de Oera Linda. De taal lijkt op die van de oud-Friese wetten en is een voorloper van de ‘Germaanse’ talen. De inhoud bestaat uit voor-christelijke teksten, maar de vondst is een kopie van een ouder origineel. Uit een bijgevoegde brief uit 1255 blijkt dat de kopie toen is gemaakt. Het geschrift bestaat uit twee delen en vertelt het verhaal van een voorchristelijke beschaving.”

Het scheppingsverhaal gaat over Freya, de oermoeder van het Noord-Europese ras die een van de drie dochters van de aarde zou zijn geweest. Jan Ott: “Dit volk noemt zich de Frijas, ‘Frijas kinderen‘, een woord dat alles te maken heeft met vrijheid. Vrijheid, waarheid en rechtvaardigheid waren heilig voor dit volk. Er was geen priesterklasse die een doctrine voorschreef, maar je kon wel gestraft worden als je je slaafs gedroeg, want daaruit zou een meesterklasse kunnen ontstaan waarvan iedereen last zou krijgen. Niet alleen het hebben van slaven was dus taboe, maar ook het slaaf zijn. Waakzaam zijn was een gewenste houding en als onderschrift bij een brief stond dikwijls ‘wees waakzaam’.

“Ook slaaf zijn was taboe”

De eerste helft van de Oera Linda bestaat uit overgenomen teksten die op burchten waren geschreven en bevat een verzameling wetten, geschiedenissen over het verzinken van Aldland (of Atland) en over migraties van het Noord-Europese gebied naar het Middellandse Zeegebied en de Indusvallei.

In de tweede helft, toegevoegd door latere eigenaars van het oorspronkelijke handschrift, keert een deel van het geëmigreerde volk terug en volgen geschiedenissen tot de tijd van de Romeinse of Karolingische bezetting. Op Texland (Texel) stond de hoofdburcht waar de volksmoeder woonde. Eén van de andere burchten stond op Walhallagara (Walcheren). Iedere burcht had een burchtmoeder en een groep ongehuwde vrouwen, de famen — de Friese naam Famke is daarvan een overgebleven verkleinwoord— speelden een rol van betekenis. Het is desondanks geen echt matriarchaat te noemen, want vrouwen hadden niet de absolute macht. Landverdediging, zeevaart en handel waren mannenwerk. Er lijkt een goed evenwicht te zijn geweest.

“Rondom Oera Linda hangt daar al 150 jaar een zenuwachtig lacherige sfeer”

Jan Ott | MKFotografie
Culturele instellingen in Friesland, met name het Fries Genootschap, de Friese Akademie en Tresoar, een fusie van de Provinciale Bibliotheek met het Fries Historisch en Letterkundig Centrum, bewaken het narratief dat begin negentiende eeuw onder koning Willem I werd opgesteld. Jan Ott: “Rondom Oera Linda hangt daar al 150 jaar een zenuwachtig lacherige sfeer en het is kennelijk taboe om de vraag te stellen of het toch authentiek zou kunnen zijn. Maar ook als men ervan uitgaat dat het een modern maaksel is, zou het een serieus onderzoek waard zijn, met name de taal. Wat hebben de vermeende makers goed gedaan en waarom kan het niet toch authentiek zijn? De Oera Linda heeft een verfrissende inhoud, geschreven in een taal waarvan niet alleen Nederlands en Fries afstammen, maar ook Engels, Duits en de Scandinavische talen. In één van de teksten wordt beweerd dat je in het Frijas niet kunt liegen zonder te gaan stotteren. Er zijn voorbeelden van oude woorden die begrijpelijker zijn dan moderne varianten, zoals eerbied [érbjadenese] in plaats van respect of zinnebeeld [sinnebyld] in plaats van symbool.”

In 2021 verscheen na twaalf jaar studie de eerste versie van Ott’s Engelse vertaling. Een Nederlandse en een Spaanse werkversie staan tot nu toe alleen op internet. Doel van Stichting Oera Linda is het bevorderen van onderzoek naar, vertalingen van en publicaties over de Oera Linda. Jan: “De komende tijd zal de website, inclusief wiki en forum, worden vernieuwd en ga ik me bezinnen op een vervolg van dit project. Een gemotiveerde uitgever voor de gedrukte versies zou fijn zijn.”

Jan Ott werd eerder geïnterviewd door o.a. Catherine Austin-Fitts [verkorte versie], Boris van de Ven [verkorte versie], Niels Lunsing en Jorn Luka. Deze gesprekken zijn op YouTube te vinden.

oeralinda.org
wiki.oeralinda.org