06 January 2020

1927 De Jong about the blank sheets of paper

In addition to the previous post, here is the relevant part of "Het Geheim van het Oera-Linda-Boek" by dr. M. de Jong (1927), somewhat edited*, not yet translated.
(* for example: O.L.B. = OLB; mscr. = manuscript; some of the spelling is now modernised to make auto-translation easier; text that was s p a c e d  o u t is now made italic)
Original page nrs. between [xxx] brackets.

= = = = =

 [358] Wat het papier en het formaat betreft, hierin heeft Suringar zó juist gezien, dat er in de nalatenschap van Cornelis over de Linden (CL), echter pas na de dood van diens zoon Leendert Floris, papier gevonden is, dat onmiddellijk als het gezochte velin vergé te herkennen is, op en top het handschriftpapier, doch zonder bruine tint; dat voorts de overduidelijke sporen draagt aan onder of bovenzijde (niet zeer regelmatig) afgeknipt te zijn, en wel van een foliovel tot juist op de lengte der OLB vellen.
 In de nalatenschap van CL?
 Ik kan U een nog verrassender mededeling doen. Deze bladen hebben gedeeltelijk precies dezelfde potloodliniatuur als die van het OLB, nl. in een raam van een lengte van 251 a 253 mm. bij een breedte van 171 à 173 mm., door 63 lijnen in 64 witte stroken verdeeld, die bij het OLB om de andere met een regel schrifts gevuld zijn (32 regels).
 Merkwaardige ontdekking!
 Dus ondanks alles zou Cornelis over de Linden tòch de maker, althans de lettertekenaar van het OLB zijn?
 Dat ware al een zeer overijlde conclusie, althans wanneer we enig vertrouwen in onze methode van onderzoek gehad hebben.
 Bij nauwkeurig onderzoek blijkt dan ook alras, dat er slechts een moeilijkheid te meer op te lossen is. Vast staat evenwel, dat CL, want niemand anders dan hij kan deze bladen in gereedheid gebracht hebben, een poging heeft willen doen te schrijven in de trant van het OLB. Bekijken we de liniatuur dier blanco bladen goed, dan zien we, dat ze lang niet zo regelmatig is als die van het OLB. Het lijnenraam staat soms vrij schuin in het papier, de potloodlijnen zijn dikker dan die van het OLB en overschrijden veel vaker dan deze de grens van het raam. De lijnen van het OLB schijnen overigens met lood getrokken te zijn en niet met potlood.
 Verder is de boven- (of onder-) rand ongelijk geknipt, terwijl de onder- en bovenrand van het OLB zo zuiver mogelijk is. Bijzondere opmerking verdienen de gaatjes in de rugvouw der dubbele vellen. Daar schijnen bij het OLB de hechtdraden doorgehaald te zijn, volgens Ottema, op primitieve wijze, door Hidde oera Linda, met de bedoeling het manuscript in een perkamenten omslag te bevestigen. Bij goed toezien blijkt echter, dat dit onmogelijk [359] het geval geweest kan zijn. Er is nl. een katern bij, waarvan de gaten niet op dezelfde hoogte zitten als die der andere katerns.
 Merkwaardigerwijze is het met de correspondentie in orde, als men het bewuste katern onderstboven keert.
 Het OLB is dus nimmer ingenaaid geweest; vermoedelijk zijn de misleidende gaten er in gemaakt vóór de bladen beschreven werden en heeft de schrijver dat ene katern bij vergissing onderstboven gelegd.
 Dit betreft het handschrift zelf. In de gevonden witte bladen merken we op de overeenkomstige plaatsen ook al gaten op, of eigenlijk gaten zijn het niet, het zijn dwarse knippen, met de schaar gemaakt, hier en daar wat uitgescheurd, maar heel anders dan de gaten van het OLB, waar wel draden doorgehaald kunnen geweest zijn.
 Merkwaardig dus de overeenkomst, maar onmiskenbaar het verschil.
 Hoe voor de hand liggend het ook schijnt, deze bladen als een restant van het gebruikte materiaal te beschouwen, de schijn bedriegt, als zo dikwijls, ook hier.
 Men vraagt zich af: Wat kan CL dan toch met die bladen voor gehad hebben, als hij het eigenlijke OLB niet gemaakt heeft?
 Daar valt ons oog op nog een merkwaardige bijzonderheid: de lege bladen zijn ten dele gepagineerd. En deze paginatuur verheft boven elke twijfel de betrekking dezer bladen tot het OL manuscript.
 Hoe staat het met de paginering van het handschrift? Aldus: Het blaadje, bevattende de opdrachten van Hidde en Liko is ongenummerd, Verder zijn de bladzijden geteld van 1 tot 210.
 Daar de bladzijden 157 en 158, die de pag. recta en versa van hetzelfde blad zijn, naar de tekst niet aaneensluiten, moet, zegt Ottema, de overschrijver Hiddo minstens 2, in elk geval een even aantal bladzijden overgeslagen hebben, wellicht door dubbel omslaan.
 Na de paginering moeten dan verder een aantal bladen uitgevallen zijn, nl. 20 bladzijden, zijnde 169-188, en 2 bladzijden, zijnde 193 en 194, welke thans ontbreken.
 [360] Kennende de oorsprong van het OLB, kan ik in deze hiaten niet anders zien dan een streven om het manuscript meer te doen overeenkomen met andere oude manuscripten, waar ook maar al te vaak een stuk uit mist. Daaruit volgt dan echter, dat de paginering reeds door of voor Verwijs aangebracht is. Dit is ook in alle opzichten het waarschijnlijkst, daar anders de kans groot was, dat het in handen van een ongeletterde bezitter op onherstelbare manier in de war zou raken. Voor de paginering zijn niet de cijfers van het OLB-systeem gebruikt (zoals b.v. heel duidelijk blijkt op de bladzijden, waar de wetsartikelen met de "oorspronkelijke" cijfers genummerd zijn, als tot de tekst behorende), maar vrij gewone, nog al grote, dikke en rondachtige cijfervormen. Deze geven de paginering een jonger karakter, wat ook blijken kan uit de plaats van het cijfer op de artikelenbladzijden. Als regel immers staat het cijfer in het midden. Wanneer op bedoelde bladzijde deze plaats door het artikelnummer bezet is, wordt het pagineringsnummer er eenvoudig naast gezet. Een en ander is er stellig op berekend den indruk te wekken, dat pas een latere eigenaar de paginatuur heeft ingevoerd.*1* Dat zij echter niet modern wil zijn, blijkt uit twee dingen: l) uit de tussenvoeging van and bij 100 and 1 en 200 and 1, alsook op de laatste bladzijde: 200 and 10, wat vermoedelijk te beschouwen is als een verzuchting, als en omdat het eind bereikt is. 2) uit de schrijfwijze van de andere nummers boven 100 en 200, aldus: 100-24, 100-75, 200-5. Uit deze, voor ons vreemde schrijfwijze heeft Ottema afgeleid, dat het manuscript reeds voor 1600 bestond.*2* Het gebruik is waarschijnlijk voortgekomen uit een gemengde schrijfwijze voor getallen met honderden: het eerste deel in Romeinse, het tweede in Arabische cijfers te schrijven, is een tijdlang niet ongebruikelijk geweest.*3*

1) Daarmee zouden de Friezen dan ook hun tijd wat vooruit zijn, wat natuurlijk geen bezwaar is. Paginering van manuscript begint pas in de l4de eeuw op te komen, het nummeren der bladen (meestal recto) in de 12de eeuw.
2) Dr. J. G. Ottema in een afzonderlijke brochure: Het Handschrift van Thet Oera Linda Bok heeft al langen tijd voor het jaar 1600 bestaan. zonder jaar.
3) Zie Prou: Manuel de Paléographie, 1910, p. 290 en Reusens: Eléments de Paléographie, 1899, p. 154.

 [361] Het merkwaardige is, dat het enige door Ottema aangehaalde voorbeeld, dat geheel overeenkomt met de schrijfwijze dezer getallen in het OLB, is..... het manuscript van de "Cronyke van Vrieslant door Ockam Scharlensem!"
 Daar komt wederom Mephisto's paardevoet bloot!
 Ware Ottema wat beter van gezicht geweest (hij was al over de zeventig, — dat hij inderdaad niet scherp zag, bewijst wel het feit, dat een ander hem op de lood-liniatuur van het manuscript opmerkzaam moest maken), dan zou hij gezien hebben, dat de bovenrand van tal van bladzijden, meestal flauwe, maar soms zeer duidelijke sporen van een paginering met potlood draagt, die ouder is dan de paginering met inkt, daar de laatste in de meeste gevallen over de eerste heen geschreven is, met het blijkbare doel deze onzichtbaar te maken. Dit is niet altijd gelukt en zo is hier en daar het potloodgetal heel duidelijk te lezen. Het komt overeen met het inktgetal, alleen... de archaïstische schrijfwijze 100-45, 100-47 was toen blijkbaar nog niet in gebruik. Zo vinden we de nummers der bladzijden 145, 147, 156, 157 (dit zeer duidelijk), 160, 162, 168, om enkele van de beste te noemen, op onze gewone wijze aaneengeschreven; de meeste zijn, indien zichtbaar, grotendeels door het getal 100 in inkt overdekt. Het is licht te bevroeden, dat deze potloodgetallen geen andere betekenis gehad hebben, dan een voorlopige paginering ten behoeve van de vervaardiger van het handschrift, de getallen in inkt daarentegen zijn ten dienste van de gelovige lezer.
 Bij deze moet de indruk gewekt worden, dat het handschrift tegen het eind van de 16de eeuw van een toen in zwang zijnde paginatuur voorzien is, nadat het eeuwen zonder nummering der bladzijden bestaan had.
 Wij vragen ten overvloede: Past deze kennis van handschriften en handschriftgewoonten bij de archivaris Verwijs, die de echte Occo dagelijks tot zijn beschikking had, of bij de scheepstimmerman Over de Linden, een man zonder historische zin en zonder historische geschooldheid?
 Wanneer wij nu, met deze kennis gewapend, nogmaals de bij CL gevonden lege, maar geliniëerde en gepagineerde bladen bekijken, (de andere hebben niets bijzonders), dan zien we, dat ze, [362] naar de nummers der bladzijden alle vallen in de twee hiaten van het handschrift, en dus oorspronkelijk bestemd geweest zijn deze hiaten aan te vullen. In de gaping van 20 bladzijden tussen blz. 168 en 189 vallen twee dubbelbladen, die in elkaar gelegd, deze paginatuur te zien geven:
 171/172 173/174 [....] 183/184 185/186, 
 zodat ontbreken:
 aan de buitenkant: 
 169/170...... 187/188,
 binnen in: 
 175/176...... 181/182
 en 
 177/178...... 179/180
 of drie dubbele vellen.
 Voor de gaping tussen blz. 192 en 195 is bestemd geweest de voorste helft van een dubbel blad, dat — het laatste katerntje omsluitende, met de achterste helft de laatste bladzijde van het manuscript, t.w. blz. 210, zou bedekken en dus eventueel de nummering 211/212 zou moeten dragen. Deze is niet aanwezig, wel echter de nummering van de voorste helft, zijnde 100-93 en 100-94, dus in afwijking van de andere met afgezonderd honderdtal. Deze afwijking is bij de overdekte potloodpaginering van het handschrift zelf nergens te bespeuren. Zij is klaarblijkelijk onder invloed van de officiële paginatuur in inkt ontstaan. Dit versterkt ons in het vermoeden, door de afwijkende habitus der blanco's reeds opgewekt, dat deze bladen oorspronkelijk niet tot het manuscript behoord hebben; de nummering zegt ons dan verder, dat we hier te doen hebben met een poging tot vervanging van verloren gewaande bladen.*1*

1) Dat die cijfers in potlood op de lege bladen de hand vertonen van CL, is niet alleen mijn mening, maar ook die van de heer C. over de Linden Jr. te Amsterdam. Het spreekt trouwens vanzelf, dat deze handeling voor zijn rekening komt.

 Zoals wij opmerkten, waren deze blanco's wit, niet geelbruin. Zij waren dus voorbestemd om gekleurd te worden. Een paar der bladen tonen recht uitgelopen bruine strepen of stroken en ronde vlekken en spatten, die er op schijnen te wijzen, dat er aan dit procedé gewerkt is. Dit procedé wijkt dan sterk af van dat, hetwelk Suringar ons schetste. Hier zijn wel ringen te bespeuren. Er is blijkbaar gewerkt met een dunne vloeistof (b.v. thee of koffie), [363] bij wijze van overgieting. Ringvorming is op die manier ook haast onvermijdelijk. Het is niet onwaarschijnlijk, dat met dit procedé de ontbrekende bladen te gronde gegaan zijn, of anders bij de poging tot beschrijving van het zo geprepareerde papier.

No comments:

Post a Comment