10 September 2018

1870s Oera Linda Hall of Fame

Over de Linden, Ottema, Kuipers, Reitsma, Vitringa and Sandbach

The men who deserve most credit for contributing to the Oera Linda-book being made public and/or promoting research of it in the first years (with links to their genealogies):
  1. Cornelis Over de Linden (1811-1874): Owner of the manuscript from 1848 till his death in 1874, leaving it to his son Leendert Floris (see below). Cornelis sought help having it translated in 1867 which got him in contact with Dr. Eelco Verwijs and Dr. Jan Ottema respectively, both from the Friesch Genootschap (Frisian Society). The letters exchange both between OdL and Verwijs as well as between OdL and Ottema are of great relevance.
  2. Dr. Jan Gerhardus Ottema (1804-1879): Made the first translation and got permission from Cornelis to publish it as a book in 1872 (second edition 1876). Ottema also published several booklets (between 1873 and 1878) in which he discussed it and advocated its authenticity.
  3. Hendrikus Kuipers (1827-1907): Book publisher of all Ottema's OLB-related works, as well as a booklet written by Leendert Floris Over the Linden in 1877.
  4. Dr. Anne Tjittes Reitsma (1806-1880): Gave two lectures in 1873 for the Frisian Society, advocating OLB's authenticity.
  5. Dr. Annes Johan Vitringa (1827-1901): Wrote a series of newspaper articles for the Deventer Courant in 1873, anonymously and from a neutral perspective, but very much in favor of an honest and serious investigation of the OLB, and praising the ethics (whether ancient or written by a contemporary author) promoted in it. These articles were bundled and published as a book in 1874. A German translation was published one year later. Ottema wrote a reply which was published in 1876.
  6. William Robertson Sandbach (1813-1891): Translated Ottema's Dutch 1872 book into English (with the help of his Dutch wife) and published it in 1876.
  7. Leendert Floris Over de Linden (1837-1919), son of Cornelis (above): Corresponded with Ottema between 1874 and 1879 and published a brochure in 1877, advocating his father's innocence and honesty, as well as OLB's authenticity. No portrait found yet.

07 September 2018

Obbema report 1962


[Leeuwarder Courant, 10-11-1962 ~ notes will be added later]

Dader van Oera Linda Bok is nog niet bekend

Drs. Obbema sprak voor Fries Genootschap over onderzoek 


Drs. P.F.J. Obbema, uit Leiden, die gisteravond in een der valen van De Nederlanden voor een naar verhouding groot aantal leden van het Fries Genootschap heeft gesproken had achter het onderwerp van zijn lezing een duidelijk vraagteken gezet: "Nieuws over het Oera Linda Bok?" Dat vraagteken is niet uitgewist en de „dader" is (nog) niet aangewezen. Wel heeft de inleider veel verteld omtrent de techniek van en over de overwegingen bij het onderzoek van prof. Hellinga, in 1959 in Friesland gedaan met een groep studenten. Naar verluidt is de Amsterdamse hoogleraar bereid het vele dokumentatiemateriaal af te staan aan onze Provinciale Bibliotheek. De heer Obbema heeft twee skripties aan de zaak gewijd, maar heeft zijn onderzoek nog niet afgesloten. Het resultaat van deze naspeuringen gaf bij de (levendige) diskussie ds. J.J. Kalma de vraag in de mond: „Sille wy der sa wol komme? Sykje jimme it net hwat al to fier?" Ds. Kalma liet er op volgen: "De dieder libbet net mear, mar as er al yn wezen wie, hwat soe er in wille ha mei jimme ûndersyk!"

Over dat onderzoek ging voornamelijk de verhandeling van drs. Obbema, die allereerst de leden van het genootschap binnenleidde in drie vergaderingen van deze instelling in het najaar van 1873, waarin telkens het OLB is besproken. De grote woordvoerder was daar aanvankelijk ds. Reitsma, uit Groningen, die voor de echtheid opkwam, maar die, toen hij in maart 1874 een katerntje van het handschrift had gezien, aan Ottema ("het grote slachtoffer", aldus de inleider) schreef: "Hoe kan een handschrift uit 1256 er nog zo fris en gaaf uitzien?" Daarna verdween Reitsma bij de diskussies rondom het OLB, waarmee Ottema een belangrijke medestander verloor.

De inleider besprak vervolgens de proeven die zijn genomen om de ouderdom van het papier van het OLB-manuskript na te gaan, onder meer door de bejaarde apotheker Kuipers, de vakman Suringar, beiden te Leeuwarden, de papierfabrikant Smit van Gelder - Frederik Muller en door L.F. over de Linden. Ottema was door Over de Linden op de hoogte gebracht van het feit, dat bij zijn proef het papier wel degelijk stijfsel bleek te bevatten, wat strookte met de beweringen van Van Gelder & Muller, die konkludeerden: machinaal vervaardigd papier uit de 19de eeuw. Toch handhaafde Ottema in het voorwoord van de tweede druk der uitgave de zinsnede: "Dit papier is vervaardigd zonder stijfsel", wat pijnlijk was voor Over de Linden in zijn Helderse Kring.

Johan Winkler heeft het handschrift nooit gezien, Verwijs had aanvankelijk calques tot zijn beschikking en heeft later het handschrift nooit op het materiaal getest, zelfs niet toen hij daarvoor in Leiden zo bij uitstek in de gelegenheid was. In brieven aan Winkler toonde hij zich beslist sceptisch tegenover de echtheid te staan.

In het vervolg van zijn lezing wees de inleider op de aanwezigheid in die tijd van merkwaardige figuren in het genootschap, zoals Dirks, Eekhoff, Hooft van Iddekinge. Uit een onlangs gevonden brief van Eekhoff aan een Leidse geleerde spreekt een verlangen naar het echt-zijn, als de Leeuwarder archivaris wijst op de originaliteit van het gebezigde alfabet, de spelling van het Fries, "die kenners bewonderen" en op een verhaal (hetzij echt of verdicht), zoals tot dusverre niet bekend was. Intussen spraken de Leidse heren op 18 oktober 1871 het vonnis uit: het OLB is vals. Na 1878 (publikatie van Gallie) was de wetenschappelijke diskussie over de echtheid van de baan. Alleen in deze eeuw zou Wirth er nog een Lans voor breken.

Na de pauze kwam de inleider bij de vraag, wie de schrijver was, welke vraag hij dus niet kon beantwoorden. De tekst zelf is nog steeds niet geanalyseerd, en de incidentele analyses zijn onvoldoende en eenzijdig van opzet. Overigens belooft een volledige analyse voorlopig een ietwat chaotisch resultaat te zullen hebben, waarschuwde drs. Obbema.

Het hoeft trouwens helemaal niet zeker te zijn, dat het OLB in één keer is geschreven. Het blijft te betreuren, dat Dirk Goslings die het handschrift op last van Verwijs overschreef, in 1933 is overleden zonder door Murk de Jong te zijn gehoord. Maar een andere kans hoeft men niet te missen, namelijk te onderzoeken of het papier van het handschrift hetzelfde is als dat van een stapeltje papier, dat uit de nalatenschap van C. over de Linden afkomstig is en dat zelfs de paginering van de ontbrekende pagina's vertoont. Is dit papier inderdaad van dezelfde makelij, dan moet C. over de Linden „ergens van geweten hebben".

De door De Jong vastgestelde punten in het OLB die heenwijzen naar de kroniek van Ocko Scharlensis (Okko wijst op de Ocko van de kroniek: het OLB was uit een vloed gered, de kroniek bij een brand: beide geschriften hebben twee prologen: het jaartal 803 In het OLB korrespondeert met 903 hij scharlensis) noemde de heer Obbema opmerkelijk. Maar wie is dan Hidde? En wat betekent het jaartal 1256? De waarschuwing in de tekst dat men het handschrift niet aan de valse monniken moet tonen, past precies In de anti-klerikale wereld van Eelco Verwijs.

Met deze konstateringen beëindigde drs. Obbema zijn lezing, die wel veel „nieuwtjes" bracht, maar niet „het" nieuws dat wellicht de toehoorders hadden verwacht. Geen wonder, dat bij de nabespreking zowel grafologisch onderzoek als proefnemingen in een krimineel laboratorium werden bepleit! Een ander genootschapslid hoorden wij zeggen: "de oplossing moet de eerste vijf en twintig jaar ook nog niet worden gevonden. De zaak brengt daardoor te veel leven in de brouwerij". Zien wij het goed, dan zal het Amsterdams-Leids onderzoek voorlopig met die wens (ongewild) ongetwijfeld rekening houden!

06 September 2018

Friso and Firaesi in 1725 book

"Firesi" at Scandia on Ptolomaeus map (see below), found by FromFinland

[note: also see 1. Chronyk van Friesland (Okke van Scharle - reprint 1742) p.2, and 2. Chronique van Vrieslant (Winsemius, 1622) fol.7 /// of further interest: Friso in 2014 doctoral thesis about Troy myths "De eindeloze Stad", par. 6.4.2; p.472-5 ]

Two relevant entries in 1725 historical-geographical  dictionary (Halma & van Nidek):
[Provisional English translation of most relevant parts below]
 
Tooneel der Vereenigde Nederlanden, en onderhorige landschappen, geopent in een algemeen historisch, genealogisch, geographisch en staatkundig woordenboek, waar in de aloude, de opvolgende en hedendaagsche staat dezer gewesten naar de orde van 't A.B.C. ontvouwen en opgeheldert wordt, uit een zeer groot getal van oude en nieuwe geschiedboeken, handvesten, brieven, aantekeningen, en andere schriften, met behulp van verscheide kenners byeenvergadert en zamengestelt door François Halma, en na deszelfs overlyden vervolgt door Matthaeus Brouërius van Nidek, Rechtsgeleerden. Met naukeurige landkaarten en printverbeeldingen versiert.
[2 delen: t/m letter I, v/a letter K]
Te Leeuwarden, gedrukt by Hendrik Halma, landschaps- en akademie-drukker. 1725



FRISO, van veele der oude Schryveren voor Stamvader der Friezen gehouden;[1] naar wien zoo 't Landt, als 't Volk dien naam zoude gekreegen hebben, en 't laatste van hem derwaarts gevoert zyn: maar vermits'er geen bewys van is, word het meest voor een fabel geacht, ten minsten dat'er veele verdichtzels onder gemengt zyn; echter, om te weeten wat'er de Ouden van geschreven hebben, te gelyk ook om den onkundigen daar in te voldoen, zullen wy, zoo kort als mogelyk, voorstellen wat'er d'oude boeken van berichten.
 Trithemius zegt, dat der Franken Koning Clodio zynen zoon Friso stelde, om de Provintiën naast aan de Duitschers grenzende, als ook aan de Noordtzee, te bestieren, dat ze het landt, naar zynen naam, het Frisoos landt, by verkortinge Frieslandt noemden. Maar dat hier een misslag is, blykt uit Tacitus en Plinius; ook dat die naam van Frisii wel vier of vyf hondert jaaren eer dan der Francken regeeringe in Gallia bekent geweest is. Zelf kent de Fransche Historyschryver, Mezeray, dezen Friso niet, veel min eenen zoon van Clodio te zyn.
 Van eenen anderen, veel ouder Friso, heeft men deze vertelling. Uit het geslacht van Sem, Noächs zoon, was gesproten een zoon Adel, Prins van Benedicta Fresia, by de Indiaanen genoemt Palibothra, by de Grieken Phrasia; hy had dat Prinsdom of Koningryk van zyne Voorvaderen geërft: maar wierd'er door eenen Tyran Agrammes onrechtvaerdig van berooft, en met zyne drie zoonen, Friso, Saxo, en Bruno, uit het landt gedreven. Adel begaf zich naar Atheenen; zyn zoon Friso hoorde daar eenen tydt lang de lessen van Plato; begaf zich eerst in dienst van Koning Philippus, en na zyne doodt, in dienst van zynen zoon Alexander den Grooten; had den roem van zonderlinge dapperheit: zou ter Gemalinne genomen hebben Hillo, dochter van Agathocles, die zoon was van Lysimachus, vermaart onder de Vorstelyke Helden van Alexander Magnus. Deze Friso won by Hillo zeven zoonen en eene dochter: deedt met Alexander eenen togt naar Asiën: Quam weêr in Indiën, en droeg zich ongemeen ridderlyk in de oorlogen, zoo dat Alexander hem ten Beschermheer van de landen aan 't  Emodische gebergte stelde.
 Na de doodt van Alexander, toen Sandrocottus van de Macedoniers afviel, d'Indiaanen ophitste en alle Macedonische bezettingen wegdreef, most ook Friso met zyne twee broeders, Bruno, en Saxo, nevens veele zyner goede vrienden, van daar wyken. Keerde daar op weêr naar Benedicta Fresia; maar Agrammes verboodt hem 't Landt. Toen verliet hy met de zynen Indiën, quam na veelerleie voorvallen by Ptolomaeus van Egipten: van daar by Lysimachus in Thraciën; daar hy kennisse met eenige Duitschers hield, en vernam uit hen de gelegentheit van Duitschlandt; rustte, met bewilliginge van zynen Schoonvader, eene Scheepsvloot toe; voer daar mede de Middellandtscbe zee uit, door de Straat van Herkules, in den Oceaan, voorby Spanjen, Vrankryk, en Engelandt, het Vlie in. Daar tradt hy te lande, en bouwde, ter eere van zynen afgodt Stavo, eene Kerke: leî ook de grondtvesten van Stavoren, tot eene Sterkte tegen de Suëven, toen Inwoonders van Frieslandt. Hy deedt ook verscheide togten tegens hen, en de Sclaven; zoo dat hy hen het Landt deed ruimen, en noemde 't geen hy verovert hadde, naar zynen naam, Frisoos Landt, en de niewe Inwoonders Friezen.
 Wanneer zy nu, na dertig jaaren verloops, zoo vermeenigvuldigt waren,[2] dat Frieslandt hen niet langer voeden kon, wierden Saxo en Bruno, op zekere voorwaarden, van Friso met eene groote heirkracht uitgezonden: zy voeren de Elve op, vermeesterden de landen aan de Weser, en de Natiën daar omheene, die zy toen Saxischen noemden, stichtten eene Stadt die ze den naam van Brunoos wyk (Brunswyk) gaven: Friso nam ondertusschen den geheelen zeekant, tot aan Denemarken, in; en verdeelde het landt in zeven Zee-landen, onder zyne zeven zoonen, die zy wel verzorgden met dammen en sluizen, bouwden daar huizen, en maakten met de Standen van Duitschlandt een eeuwig verbondt, waar by hun de bewaringe der Zeekusten, tegen de Rovers, toevertrouwt wierd. Verder maakten zy Wetten en Ordonnantiën, rechtten Schoolen ter Krygsoeffeninge op, als mede om goede Konsten te leeren; Friso zou zelf beschreven, en schriftelyk nagelaten hebben zyne Verbonden met de Duitsche Vorsten aangegaan: desgelyks, hoe verre zich het erf van yder zyner zoonen strekken zoude, met aanwyzinge wat zy te doen of te laaten hadden, om in goeden vrede te zitten, nevens meer andere dingen, den welstandt van Frieslandt betreffende.
 Zynen oudsten zoon Adel, stelde hy tot Erfgenaam in het Prinsdom van Stavoren. De andere zes, Witto, Hetto, Hayo, Schelto, Gaulo, en Aesgo, gaf hy yder een deel der gedachte Zee-landen van Frieslandt, bepaalt door zekere Stroomen, die vyf in getal waren, tusschen het Flie en de Eider; namelyk de Lauwers, de Eems, de Weser, de Jada, en de Elve. Tusschen het Flie en de Eems waren drie van deze Zee-landen aan de Zuidtzyde zeer wel bewoont; te meer omdat het Noorder-quartier niet wel bewoonbaar was, wegens de stille wateren, moerassen, en gebrek van dyken, die hen tegen de zee konden bevryden. Het beste gedeelte van dit Gewest was Stavoren, de Zevenwolden, Steenwyk, Twenth, Drenth, een stuk van Groningerlandt, Benthem, en Oldenburg. Voor den tydt van Karel den Grooten wierd dit Quartier genaamt Hoog-Frieslandt.[3]
 Voorts zegt men, dat al wat Prins Friso naliet, in de Friesche taal, met Grieksche letteren, geschreven zou zyn geweest. Men stelt dat hy over Frieslandt 68 (of 60) jaaren geregeert zou hebben, na de Scheppinge 3710. of voor Christus geboorte 245 (of 247) jaaren.
 Dus verre 't verhaal van Friso; de lezer diene zich hier van zoo hy wil, met te verwerpen, of'er van af, of aan te neemen naar zyn behaagen. Wy zouden meenen dat de Friesen en Frieslandt hunnen naam van de Firaesi,[4] eer dan van deezen Friso, bekomen konnen hebben. Zy waren eertydts eene Natie der Wester-Gotthen, op 't Landtschap dat nu den naam van Fieringe draagt; zie op FIRAESI.

Notes:
[1] Trith. in op. Histor. B. Neander de antiq. Germ. Brugm. voor Scriver. pag.83. Winsem. Fr. Kr. fol.6 Mezer. Kronyk van Vr. fol.19.
[2] Suffr. Petr. de orig. Frisii. Winsem. Kronyk fol.7. Schotan. beschr. van Fr. pag.2. Bernh. Furn. ann. Fr. Petit Nederl. Republ. pag.220. P. Montanus by Guicc. fol.176.
[3] Suffrid. Petr. Bernh. Furm. Winsem. Petit.
[4] Petit Nederl. Republ. pag.223.



FIRAESI.[1]  Zy worden voor een Natie of Volk van het Noordtsche Half-eilandt Scania gehouden, en voor afkomelingen van Askenas, zoon van Gomer, zoons zoon van Japhet, enz. Het is niet onwaarschynlyk dat van deze Firaesi, de Friesen (in overoude Vriesche schriften, aantekeningen, ordonnantiën en brieven altydt Fresen genoemt) hunnen oorsprong en naam gekregen hebben. Dat de Frisii (Friesen, Vriesen) al lang voor Christus geboorte bekent zyn geweest, en toen alreeds vermaart, is buiten tegenspreeken. Picard zegt dat'er een landt is,[2] gelegen in West-Gothlandt, onder den Koning van Zweeden behoorende, wiens inwoonders al voor Christus tyden den naam van Firaesi voerden; dus worden zy van Ptolemaeus geheeten. Ph. Cluverius zegt, dat dit Landtschap in dien tydt FIERINGE geheeten wierd. Het leit niet verre van 't Meyr de Wener, of Weener zee: doch eenige landtzaaten, van dit groote landt, zouden hunne woonplaatzen dikmaals verandert hebben, en derhalven is 't geloofwaardig, dat deze Firaesi met een groot lichaam en leger, van mannen, vrouwen, enz. opgekraamt zyn, om dit landt (nu Vrieslandt) in te neemen en te bewoonen. Dus zou d'overoude Friesche Natie haren oorsprong van de zoo zeer vermaarde Gotthen hebben; wel een zeer verwoedt, woest, en barbarisch, maar ook boven maaten strydtbaar volk. En gewisselyk, als men aanmerkt dat'er, lang voor Christus geboorte, eene Gotthische Noordtsche Natie Firaesi genoemt is geweest; dat de Noordtsche volkeren gewoon waren zich met gansche zwermen naar andere Gewesten te begeeven; dat'er geen groot verschil is tusschen den naam Firaesi en Friesen; dat men in Vrieslandt Steden, Vlekken en Dorpen vindt, even zoo geheeten als die in Gothia, namelyk Gronge in Gothlandt, en Groningen alhier in Vrieslandt, nevens Gieten, Anloo, Assen, Runen, en meer plaatzen in Drenth, aleens met die in Gothlandt: dat de Gothen en Friesen eenerlei naamen van persoonen hebben, Watzo, Ubbo, Hako, Tako; en onder de vrouwen Hetta, Jiska, Vrowa, Hilla: Dat de oude Vriesche spraak eene groote gemeenschap met de Gothsche heeft, en veel woorden eenerlei beteekenisse hebben:[3] Wanneer men dit nauw overweegt, zal men deeze meeninge, aangaande den naam en oorsprong der Vriesen, ligtelyk stellen boven alle voorgeevingen op't woordt FRIESEN, FRIESLAND, en FRISO. Te meer wanneer men'er bydoet, dat de naamen der eerste Friesche Prinssen, uit het Noorden herwaarts gekomen, even zoodanige zyn als der Koningen die over Gothlandt regeerden. J. Hopperus houd het'er ook voor,[4] dat de Vriesen oorsprongkelyk uit de Hoog-Noordtsche (Hyperborei) volken zyn; en meent dat ze van hen de letterkunde bekomen hebben. Vermoedelyk dan zyn ze uit de Gotthen, verzelt mogelyk met andere Noordtsche Natiën, eerst in Groninger-landt, of wel laatst daar aangekomen, daar ze Groningen gebouwt, en naar hun Gronge dien naam zullen gegeeven hebben: ook het Drenth naar hun Dronthem, daar ze Runen insgelyks gesticht, en naar hun vermaart Gothsch Eilandt Runen zullen genaamt hebben.

Notes:
[1] Schotan. Friesl. Tacitus. Plinius.
[2] Picard verg. antiq- pag. 15. De Raey Diction. Geogr. pag. 525.
[3] Idem Picard ibid.
[4] Joach. Hopp. in zyne tafel der Kon. van Friesl. Idem Picard p.19.20.
added 20-9-2022 note by 'FromFinland':  
 
Skáldskaparmál, ch. LXV, p. 233: "Fyrdar[6] and Firar[7] are they called who defend the land. 6, 7. Cf. A.-S. fyrd, firas." 
 
The whole work begins by referring to the Frá Fornjóti/Fundinn Noregr lineage, as seen also in Oera Linda book, though the Ægir/Hlér (i.e. Väinämöinen) character has been erroneously transported from dwelling in Finland (as correctly in Frá Fornjóti) to Danish island as per the passing Fundinn Noregr mention that Finnish sea-prince Górr finds from that Danish island some of his kinsmen via Ægir's line.

The important word if the form Firar, with the typical Scandinavian Germanic suffix ending ~ar. The meaning given in Skáldskaparmál could make the reference to be something akin to 'fyrd'ers' or 'fyrd-defenders'. Meaning it's not only an English military organization (fyrd) meant to fight back the Vikings, but an original root organization from the forefathers of the later Vikings and Anglo-Saxons took influence.

This does not rule out Frisian <=> Firaesi alternative connection, especially in connection with the Oera Linda book depiction of ancient Frisian resistance in southern Sweden. Or in context of the presence of Frisians among the early medieval era Angles and Saxons making up the English nation.
- - - - - -

FRISO, [...]
 From the lineage of Shem, Noah's son, sprang a son Adel, Prince of Benedicta Fresia, called Palibothra by the Indians, Phrasia by the Greeks; he had inherited that Principality or Kingdom from his forefathers: but it was unjustly taken by a Tyrant Agrammes, and driven out of the country with his three sons, Friso, Saxo, and Bruno. Adel went to Athens; his son Friso studied with Plato for a while; then first entered the service of King Philip, and after the latter’s death, into the service of his son Alexander the Great; had the fame of singular bravery: is said to have taken as his wife Hillo, daughter of Agathocles, son of Lysimachus, renown among the Royal Heroes of Alexander. This Friso won by Hillo seven sons and a daughter: took one trip with Alexander to Asia: Returned to India, and acted extraordinarily knightly in the wars, so that Alexander made him patron of the countries of the Emodian mountain.
 After Alexander's death, when Sandrocotttus abandoned the Macedonians, incited the Indians, and drove away all Macedonian occupations, Friso and his two brothers, Bruno, and Saxo, along with many of his close friends, were forced to leave from there. Then he returned to Benedicta Fresia; but Agrammes forbade him access. Then he left India with his group, and finally arrived at Ptolomaeus of Egypt: from there to Lysimachus in Thrace; there he became acquainted with some Germanic people, and learned from them the occasion of Germania; with the consent of his father-in-law, he equipped a naval fleet; sailed out of the Mediterranean sea, through the Strait of Hercules, into the Ocean, passed Spain, France, and England, into the Vlie. There he landed, and built, in honor of his idol, Stavo, a Temple: laying the foundations of Stavoren, a stronghold against the Suebi, then Inhabitants of Friesland. He also took various campaigns against them, as well as the Slavs; expelling them, and what he had conquered, he named after himself, Friso’s Land, and the new inhabitants Frisians.
[...]
 Furthermore, it is said that all Prince Friso left behind would have been written in the Frisian language, with Greek letters. It is stated that he would have reigned over Frieslandt for 68 (or 60) years, after the Creation 3710, or before Christ’s birth 245 (or 247) years.
 [...] It is up to the reader to take or leave from this what he wills. Our opinion is that the Frisians and Friesland rather derive their names from the Firaesi than from Friso; they were a nation of West-Goths, on the land which is now named Fieringe; see under Firaesi.

FIRAESI.

 They are regarded as a nation or people of the Northern peninsula Scania, and as descendants of Askenas, son of Gomer, son of Japhet, etc. It is not unlikely that from these Firaesi, the Frisians (in ancient Frisian writings, notes, contracts and letters mostly spelled ‘Fresen’) have received their origin and name. It is beyond dispute that the Frisii were known long before Christ's birth, and had then already been renowned.
 According to Picard, there is an area in West Gothland, belonging to the King of Swedes, whose inhabitants already before Christ named themselves Firaesi; and thus they are called by Ptolemy. According to Ph. Cluverius, this land was then called FIERINGE. It is not far from Lake Wener, or the Weener sea (Vänern lake): but some of the landdwellers of this great land [Scania] would have changed their habitations many times, and it is therefore credible that these Firaesi, with a large group and army, of men, women, etc., moved to occupy and inhabit this land (now Friesland). Thus the ancient Frisian Nation would have its origins from the very famous Goths; a very furious, fierce, and barbaric, but also exceptionally combative people.
 And surely, considering [1] that long before Christ's birth a Gothic Northern Nation was called Firaesi; [2] that the Nordic peoples were accustomed to move in swarms to other regions; [3] that there is no great difference between the names Firaesi and Frisians; [4] that in Friesland one finds cities, areas and villages similarly named as those in Gothia, for example Gronge in Gothland, and Groningen here in Friesland, besides Gieten, Anloo, Assen, Ruinen among others (in Drenthe) having namesakes in Gothland; [5] that the Goths and Frisians share typical personal names, like Watzo, Ubbo, Hako, Tako and among the women Hetta, Jiska, Vrowa, Hilla; [6] that the old Frisian speech has a great communion with the Gothic, and many words have the same meaning;
 Considering all this, it would make more sense to assume this as the origin of the names Frisians and Friesland, rather than Friso. All the more when it is added that the names of the first Frisian princes, who had come here from the North, are the same as those of the kings who ruled Gothland. J. Hopperus also concludes, that the Frisians originate from the Most Northern (Hyperborei) peoples; and thinks that they have obtained their literacy from them. Presumably then they came from the Goths, possibly accompanied by other Northern Nations, first in our current Groningen province, where they built the town Groningen, naming it after their ‘Gronge’; and likewise our province Drenthe after their ‘Dronthem’, where they similarly founded the town  Ruinen, naming it after their renowned Gothic Island ‘Runen’.

03 September 2018

The Reitsma Lectures of 1873

Report of the lectures by dr. A.T. Reitsma for the Fries Genootschap (Frisian Society for history and language),  published in the Leeuwarder Courant of 31-8-1873 and 26-10-1873.

LEEUWARDEN, 27 Augustus.
 Heden werd, onder voorzitterschap van den heer mr. J. Dirks, de 185e vergadering gehouden van het Friesch genootschap voor geschied-, oudheid- en taalkunde, welke door 20 leden en 2 gasten werd bijgewoond. De secretaris deed verslag over den toestand des genootschaps, gedurende het afgeloopen jaar. Door den penningmeester werd rekening en verantwoording gedaan en door den voorzitter de begrooting voorgesteld. Onderscheidene geschenken voor het oudheidkundig kabinet en de munt- en penningverzameling werden ter tafel gebragt. De secretaris en bibliothecaris, die volgens den rooster moesten aftreden, werden herkozen.
 De heer dr. A.T. Reitsma hield eene voorlezing van een historisch kritisch onderzoek aangaande Thet Oera Linda bok. Na een kort woord tot inleiding over de merkwaardigheid van het geschrift, handelde hij over de echtheid daarvan, om bij een latere gelegenheid te spreken over zijne historische waarde.
 Het ondenrzoek naar de echtheid lost zich op in de volgende vragen: 1e. is het door dr. Ottema uitgegeven HS. werkelijk door Hiddo Oera Linda in 1256 geschreven? 2e. is dit HS. een afschrift van een ander HS. door Liko Oera Linda in 803 vervaardigd? 3e. zijn de in het HS. van 803 voorkomende stukken werkelijk uit den tijd en van de hand der schrijvers, wier naam zij dragen, derhalve opgesteld tusschen 558 vóór Christus en het midden der le eeuw vóór Christus.
 Wat de 1e vraag betreft pleiten voor de echtheid, behalve de wijze, waarop het HS. in de familie Over de Linden is gekomen, a. de taal, waarin het is geschreven, het naast overeenkomende met de taal der oudste oudfriesche documenten, b. het geheel oorspronkelijke, van het latere romeinsche afwijkende letterschrift, en c. het schrijfmaterieel, dat daartoe is gebruikt.
 Met opzigt tot de 2e vraag blijkt uit eene opmerkelijke gaping in het HS., ontstaan door het omslaan van twee bladzijden te gelijk, dat het geen origineel, meer eene kopie is. Bovendien is het korte voorberigt van Liko volkomen in overeenstemming met den tijd van Karel den Groote, waarin het geschreven is, en verklaart tevens waarom dit geschrift van dien tijd af niet meer kon behooren tot de nationale letterkunde, maar alleen als eene reliquie in eene familie is bewaard geworden.
 Wat aangaat de 3e vraag, blijkt uit de verhouding, waarin de verschillende stukken tot elkander staan, zooals zij in dit boek zijn opgenomen, dat Adela in 558 begonnen is met de opteekening van de merkwaardigste overleveringen der oudheid, dat dit werk door hare nakomelingen geregeld is voortgezet in de familie Oera Linda en misschien tot aan den tijd van Liko, hoewel het laatste gedeelte dier geschriften is verloren gegaan, zoodat ieder der volgende schrijvers een sprekend getuige is voor de echtheid der voorgaande stukken.
 Wat het inwendig bewijs voor de echtheid betreft: werd door spreker aangewezen, vooreerst, dat de algemeene cultuurtoestand, waarin Frya's volk naar luid dezer geschriften in de 6e eeuw vóór Christus verkeerde, volstrekt niet in strijd is, maar behoudens het eigenaardige van dit volk geheel overeenstemt met den toenmaligen cultuurtoestand van andere oude volken, — ten andere, dat de trant van geschiedschrijving hier nog geheel in hare kindsheid verkeert, en nog geen spoor van kunst verraadt, en vergeleken mag worden met de historiebeschrijving der grieksche logographen vóór Herodotus. Op deze uit- en inwendige gronden besloot spreker tot de echtheid van het geschrift.
 Tot buitengewone leden des genootschaps werden benoemd de heeren: dr. J. Bolhuis van Zeeburgh te Leiden, Edward van Even, archivaris van Leuven, dr. A.T. Reitema, predikant te Groningen, dr. C.H. Wiarda, president van het geregtshof te Aurich; tot gewone leden de heren: mr. K. Banga, kantonregter te Harlingen, L.J. Huber, per. stud. te Leiden, M.W. Scheltema, predikant te Dokkum, dr. P.A. Theobald te Hamburg (Uhlenhorst) en C.M. Huguenin te Hillegom.



INGEZONDEN.
LEEUWARDEN, 23 October.
 In de vergadering van het Friesch Genootschap op donderdag j.l. hield Dr. A.T. Reitsma, van Groningen, een tweede voorlezing over het welbekende Oera Linda Boek, nu beschouwd in zijne historische waarde.
 Het onderzoek naar de historische waarde van het Oera Linda Boek laat zich samenvatten in de vraag, of de berigten in deze geschriften gegeven, passen in het raam der wel geconstateerde wereldgeschiedenis, dan of zij daarmede in strijd zijn.
 Even als bij andere volken gaat bij Frya's volk, volgens deze berigten, aan den historischen tijd een mythisch tijdvak vooraf. Tot dat mythische tijdvak behoort de Kosmogonische mythe, die de onmiskenbare teekenen van oorspronkelijkheid aan zich draagt, en de mythe van de uitvinding van het letterschrift door Frya, Irtha's jongstgeborene.
 Het Sagen-tijdvak vangt aan met het verhaal van het verzinken van Atland (2193 vóór Chr.) Bij deze sage ligt ten grondslag het geologisch feit van de vorming der Noordzee en de afscheuring van Engeland van den vasten wal. Zij herinnert aan de Grieksche sage van de verdwijning van het eiland Atlantis. De spreker merkt daarbij op, dat de geologische, antiquarische en linguistlische onderzoekingen in de laatste 25 jaren daarheen leiden, dat niet alleen aan het menschdom in het algemeen, maar ook aan bijzondere volken een veel langer bestaan moet worden toegekend, dan de traditionele geschiedenis tot hiertoe deed. Het bezwaar tegen de berigten in het Oera Linda Boek, omdat ze tot 2000 jaren vóór Chr. opklimmen, mag men daarom van geene waarde achten. De geloofwaardigheid van de hier voorkomende verhalen behooren, elk op zich zelf, in verband met de geheele wereldgeschiedenis, critisch onderzocht te worden. Vervolgens wordt de inhoud van Adela's beek nagegaan en aangewezen, dat de daarin voorkomende verhalen in de hoofdzaak niet in strijd zijn met van elders bekende gebeurtenissen, maar zich daar gereedelijk aansluiten. Voor zooverre die berigten aan het begin en het slot van het boek Adela zelve betreffen, vallen zij geheel in het historisch tijdvak.
 In de voortzetting van Adela's boek door hare kinderen Adelbrost en Appollonia komt niets voor, dat punten van aanraking aanbiedt met gelijktijdige geschiedenis, omdat het zich alleen tot eigen aangelegenheden bepaalt. Doch wat het daarvan mededeelt, is in volkomen zamenstelling met de vroegere toestanden van Frya's volk in Adela's boek geschetst. Onder de stukken, die door Frethorik en Wiljow zijn medegedeeld, wordt de aandacht vooral gevestigd op het verhaal van de terugkeering van de Geertmannen uit Indië en de komst van Friso in verband met de verhalen van oude Friesche kronieken. De daaraan verknochte berigten ven Hellenia, omtrent Boedha's persoon, leer en karakter, worden op treffende wijze bevestigd door hetgeen ons van elders uit historische bronnen bekend is. In Konereeds geschrift verdient bovenal de aandacht de geschiedenis der verdere lotgevallen van Friso, die van zijn zoon Adel, alsmede beschrijving van Indië uit een brief van Ljudgert aan Konereed's vader. Uit vergelijking van de eerste stukken met de oude Friesche kronieken wordt hunne juistheid betoogd, en aangewezen hoe het laatste document een krachtig bewijs is voor de waarheid van hetgeen uit het reisboek van Ljudgert, is medegedeeld. Wat in het stuk van Beeden over Adel III voorkomt, wordt vergeleken met de koningreeks der Friesche kronieken en aangewezen, hoe het als aanvulling daarmede in overeenstemming kan worden gebragt.
 Het laatste fragment, dat over Asiga Askar of Zwarte Adel handelt, lijdt aan een chronologisch bezwaar, dat door eene kleine verbetering kan worden weggeruimd. Er wordt aangetoond, dat de schrijver blijkt bekend te zijn met den toen reeds tot Brittanje doorgedrongen voortgang der Romeinsche wapenen, ofschoon hij Caesars naam niet vermeldt. Dat in dit stuk nog geene melding gemaakt wordt van Batavieren, stemt overeen met Strabo, die in zijne beschrijving van Germanië ook nog niet van Batavieren spreekt. Al deze bijzonderheden leggen getuigenis af voor de historische waarde van het Oera Linda Boek.
 Aan het slot zijner rede vestigt de spreker de aandacht op het hooge belang, hetwelk deze geschriften hebben voor de algemeene wereldgeschiedenis en inzonderheid voor die van ons vaderland, daar het uitgangspunt van de laatste hierdoor meer dan 2000 jaren dieper in het verleden wordt teruggeplaatst. Niet minder gewigtig is dit boek voor de kennis van de oude Friesche taal, niet alleen omdat het veel ouder is dan de bekende Friesche wetboeken, maar ook omdat het stukken bevat uit zeer verschillende tijdperken, loopende van de zesde tot de eerste eeuw vóór Christus. Even belangrijk is dit boek voor de geschiedenis van het letterschrift, daar het, nevens den Egyptischen en Phonicischen oorsprong, eene nieuwe, daarvan onafhankelijke bron aanwijst, waaruit het is ontstaan.
 Eindelijk valt in het oog, hoe belangrijk het is [.....?] de geschiedenis der godsdiensten, omdat wij [.....?] bij den aanvang van Frya's volk een zuiver en [........?] monotheïsme aantreffen, dat eerst later tot polytheïsme is ontaard en verbasterd.

= = = = = =

[Note: Flanor (= C. Vosmaer) - Kritiek op de voorlezing van dr A.T. Reitsma voor het Fries Genootschap. - De Ned. Spectator 1873, 20 Sept., p. 302.]

Brief [28-8-1873] van J.G. Ottema aan Cornelis over de Linden d.d. 28 augustus 1871:
WelEd. Heer. Gisteren den 27 Augs heeft Ds. Reitsma zijne redevoering bij het Friesch Genootschap gehouden. Ik haast mij u er een uittreksel van toe te zenden met het verzoek dat te laten overschrijven en in de Heldersche Courant te plaatsen. Het zal even zoo met het verslag van de vergadering in de Leeuwarder Courant geplaatst worden. Ik ben blijde dat er nu eens eene stem in het openbaar gesproken heeft. Van het tweede stuk van Ds. Reitsma, later voor te dragen, zal ik u te zijner tijd in kennis stellen. Te Berg en Dal heb ik kennis gemaakt met de HH Hugenholtz en Van der Marle en bij hen veel belangstelling ontmoet. Wees zo goed hen te groeten en te vragen of zij een hun toegezonden geschrift van mij hebben ontvangen. Wees ook zelf met de Uwen hartelijk van mij gegroet met hoogachting en vriendschap (in potlood: gij kunt hieruit zien dat het vervolgd zal worden).
Zie ook: De Gemaskerde God, blz. 202-204. Hierin o.a.:
prof. P. Hofstede de Groot
 De verbinding tussen Groninger richting en geloof in het Oera Linda-boek treffen we niet alleen bij Ottema maar ook bij anderen aan. Ook Ottema’s medestander A.T. Reitsma was een Groninger, die zich openlijk voor de echtheid van het Oera Linda-boek uitsprak; hetzelfde geldt (in mindere mate) voor mr. W.B.S. Boeles (die ook lid van het Fries Godgeleerd gezelschap was) en misschien ook voor mensen als Dirks en Eekhoff, allen gelovigen of op zijn minst twijfelaars. Tekenend is in dit verband hoe in 1873 de  grand old man van de Groninger richting, Prof. dr. Petrus Hofstede de Groot, zich naar Den Helder begaf om daar met eigen ogen het handschrift te zien. Over de Linden deed Ottema uitgebreid verslag en voerde De Groot daarin sprekend op:
 ‘Mijn heer Reitsma heeft een mooi stuk over het Handschrift geschreven en voorgelezen, waarin Hij de deugdelijkheid van het handschrift mijns inziens grondig bewezen heeft. Een gedeelte heeft hij daarna voorgelezen in het Friesch genootschap, en het andere gedeelte in een gesloten gezelschap, waarbij ik ook tegenwoordig was, maar dat was al even degelijk als het ander. ... [D]aar hij mijns inziens de echtheid van het stuk bewezen heeft, wilde ik het ook eens zien. [...] Het is een geluk dat het in handen van den Heer Ottema gekomen is. Mijnheer Ottema is een eerlijk man, en een man die voor die taak berekend was. Hij is niet alleen zeer knap in het ouden Fries, maar hij is een geleerd man, ja ik houd hem voor een van de geleerdste die ik ken.’

02 September 2018

Dr. A.T. Reitsma ~ Genealogy

Another Oera Linda advocate of the first years was theologian Dr. A.T Reitsma (1806-1880). For report of his lectures, see the next post.
kwartierstaat Dr. Anne Tjittes Reitsma
16)Klaas 17) 18) Tjitte 19) 20) 21) 22) 23) 24) 25) 26) 27) 28) 29) 30) 31)
8) Alle Klaases 9) Teetske Tieties 10) 11) 12) Jan 13) 14) Botte 15)
4) Steven Alles
1712-?
5) Fintje Sapes
?-1810
6)Gerben de Wind
?-1808
7) Annigjen Bottes
2) Tjitte Reitsma
1765-1833
3) Trijntje de Wind
1769-1826
1) Anne Reitsma
1806-1880

A.T. Reitsma (1806-1880)
A.T. Reitsma (1806-1880)

1a) Anne Tjittes Reitsma, z.v. (2-3) Tjitte Stevens Reitsma en Trijntje Gerbens de Wind, geb. 16-12-1806 Lemmer, ovl. 1-4-1880 Groningen, dr. theologie, Herv. predikant Oudemirdum 1830/ Roordahuizum 1838/ Groningen 1845-1880, medeoprichter Fries Godgeleerd Gezelschap 1838 (kernspreuk, afk. van Reitsma: De waarheid is in de vrijheid)
geh. 1-10-1835 Hennaarderadeel
Klaaske Noordenbos, geb. 19-12-1813 Oosternijkerk gem. Oostdongeradeel, ovl. 8-12-1903 Groningen, d.v. Johannes Ulbes Noordenbos en Clara Heeres
Kinderen:
  1. Johannes Reitsma, geb. 15-12-1837 Gaasterland ==> zie II.1
  2. Klara Reitsma, geb. 19-4-1841 Idaarderadeel ==> zie II.2
  3. Tjitte Gurbo Hieronijmus Reitsma, geb. 7-12-1845 Groningen ==> zie II.3

------broers


1b) Steven Tjittes Reitsma, z.v. (2-3) Tjitte Stevens Reitsma en Trijntje Gerbens de Wind, geb. 20-4-1793 Lemmer, ovl. 15-5-1868 Sneek, meester zilversmid en schilder;
geh. 28-10-1814 Sneek
Johanna Hendriks Miedema, geb. 1793 Sneek, d.v. Hendrik Miedema en Trijntje Feenstra
Kinderen:
  1. Trientje Reitsma, geb. 10-1-1818 Lemsterland, ovl. 22-4-1842 Sneek, ongehuwd
  2. (Hendrikje, geb. 1-9-1819 en ovl. 20-9-1833 Lemsterland)
  3. Tjitte Reitsma, geb. 1-8-1821 Lemsterland, ovl. 20-8-1904 Sneek, zilversmid; geh. 18-5-1862 Haskerland Froukje Roelofs Posthumus, geb. 1832 Joure, d.v. Roelof de Jong Posthumus en Aaltje Gerrits Veenstra
  4. Annigjen Reitsma, geb. 3-1-1824 Lemsterland, ovl. 8-11-1898 Leeuwarden; geh. 23-5-1866 Sneek Harmen Eilers, geb. 1827 Harlingen, amanuensis bij de provinciale bibliotheek en het archief van Friesland (NB door Dr. Murk de Jong verdacht van betrokkenheid bij vermeende Oera Linda-samenzwering), z.v. Coenraad Eilers en Minke Veltman
  5. (Hendrik, geb. 21-1-1826 Lemsterland)
  6. Fintje Reitsma, geb. 13-11-1827 Lemsterland, ovl. 14-2-1869 Leeuwarden; geh. 13-3-1851 Sneek Johannes Kasper Hillebrand, geb.1834 Leeuwarden, muziekmeester, z.v. Hendrik Hillebrand (kastelein) en Elske Nijsloot
  7. Hendrik Reitsma, geb. 19-9-1829 Lemsterland, ovl. 24-12-1885 Leeuwarden, zilversmid; geh. 1-8-1874 Leeuwarden Antje van der Meulen, geb. 1833 Leeuwarden, z.v. Yde van der Meulen en Elisabeth Leensma
  8. Gurbe Reitsma, geb. 3-10-1831 Lemsterland, ovl. 4-5-1906 Sneek, ongehuwd
  9. (Anne, geb. 13-1-1834 Lemsterland)
  10. (Hendrikje, geb. 15-10-1835 en ovl. 20-11-1835 Lemsterland)
  11. Anne Reitsma, geb. 22-12-1836 Lemsterland, ovl. 19-2-1783 Leeuwarden, ongehuwd koopman

------broers


1c) Gurbe Tjittes Reitsma, z.v. (2-3) Tjitte Stevens Reitsma en Trijntje Gerbens de Wind, geb. 27-12-1789 Lemmer, ovl. 8-7-1843, winkelier/ koopman;
geh. 22-7-1813 Lemmer
Sjoerdje Harmanus Witteveen, ged. 25-8-1793 Lemmer, ovl. 14-7-1859 Lemsterland, d.v. Hermanus Witteveen en Abeltje Willems
Kinderen:
  1. Trijntje Reitsma, geb. 2-9-1814 Lemsterland, ovl. 21-9-1894 Dokkum; geh. 9-5-1841 Lemsterland Willem Hendriks Fortuin, geb. 1816 Lemmer, ovl. 12-6-1883 Dokkum, bakker, z.v. Hendrik Carstes Fortuin en Annigjen Willems Muurling
  2. Abeltje Reitsma, geb. 15-1-1816 Lemsterland, ovl. 4-8-1903 Leeuwarden; geh. 11-5-1851 Lemsterland Willem Monsma Kleinhouwer, geb. 1815 Lemmer, pottebakker, z.v. Hendrik Kleinhouwer en Sjoukje Monsma
  3. Tjitske Reitsma, geb. 14-12-1817 Lemsterland; geh. 16-5-1852 Lemsterland Aate Sjoerds Cuipers, zeefmaker, geb. 1822 Makkum, z.v. Sjoerd Jacobs Cuipers en Maaike Stino Ates van Deinum
  4. (Harmina, geb. 21-2-1820 en ovl. 2-8-1821 Lemsterland)
  5. (Harmanus, geb. 28-2-1822 Lemsterland)
  6. Harmanus Reitsma, geb. 19-5-1823 Lemsterland, koopman; geh. 28-10-1849 Gaasterland Ypkjen Pieters Poppes, geb.1825 Balk, d.v. Pieter Baukes Poppes (koopman) en Grietje Quirijns Eppinga
  7. (Tjitte, geb. 6-9-1825 Lemsterland)
  8. (Tjitte, geb. 31-1-1827 Lemsterland)
  9. Antje Reitsma, geb. 28-12-1828 Lemsterland, ovl. 6-1-1907 Apeldoorn; geh. 13-4-1856 Lemsterland Jacob van Dijk, geb. 1825 Oldemarkt, ovl. 24-1-1890 Apeldoorn, boekhandelaar, z.v. Poppe van Dijk en Lutje Hendriks de Boer
  10. Tjitte Reitsma, geb. 1-6-1833 Lemsterland, koek- en banketbakker; geh. 21-4-1859 Dokkum Trijntje Boersma, geb. 1840, d.v. Folkert Hendriks Boersma en Iefke Sytzes Hansma
  11. Cornelis Reitsma, geb. 27-5-1835 Lemsterland, ovl. 10-11-1881 Sneek, koopman; geh. (1) 11-7-1858 Lemsterland Wilhelmina Meyer, geb. 9-1-1837 Lemmer, ovl. 17-11-1858 Lemmer, d.v. Egbert Harmens Meyer en Antje Siebes Stellingwerff; geh. (2) 16-12-1860 Grietje de Jong, geb. 30-10-1837 Bolsward, d.v. Dooitje Reinders de Jong en Wytske Hermannus Wilhelmy

======ouders van dr. A.T. Reitsma
 

2) Tjitte Stevens Reitsma, z.v. (4-5) Steven Alles en Tintje Sapes, geb. 22-9 Boarnsterhim en ged. 27-10-1765 Akkrum, ovl. 12-12-1833 Lemmer, schilder (1811-1814), winkelier (1829-1833), handelaar onroerend goed;
geh. 3-5-1789 Lemmer
3) Trijntje Gerbens/ Gurbes de Wind, d.v.  (6-7) Gerben Jans (de Wind) en Annigje Bottes, geb. 15-7-1769 Lemmer, ovl. 5-10-1826 Lemmer
Kinderen:
  1. Gerben Tjittes Reitsma, geb. 27-12-1789 Lemmer ==> zie 1c)
  2. Steven Tjittes Reitsma, geb. 20-4-1793 Lemmer ==> zie 1b)
  3. Fentje Tjittes Reitsmsa, geb. 20-7-1796 Lemmer
  4. Anne Tjittes Reitsma, geb. 16-12-1806 Lemmer ==> zie 1a)

======grootouders van dr. A.T. Reitsma
 

4) Steven Alles, z.v. Alle Klaases en Teetske Tieties, ged. 10-4-1712 Hallum, ovl. na 1764 en voor 1774?, won. Hallum, gem. Ferwerderadeel 1744-1758, Finkum 1762;
geh. (1) 8-6-1738 Hallum  
Akke Pyters, won. Hallum
geh. (2) 14-2-1762 Finkum
5) Fintje Sapes, ovl. 28-11-1810 Lemmer, won Hallum 1762, hertr. 1774 Sijtse Coenes?
Kind uit (1):
  1. Alle Stevens, ged. 22-3-1739 Hallum; geh. (1) 23-5-1773 Utingeradeel Aukjen Meyes, ; geh. (2) 26-5-1782 Utingeradeel Geertje Meintes
  2. Klaas Stevens Reitsma, ged. 8-1-1741 Hallum, ovl. 24-6-1813 IJlst, rentenier 1811-1813; geh. Trijntje Meintes, nalatende 5 knd. en 1 kleinkind
  3. Teetske Stevens Reitsma, ged. 3-11-1743 Hallum, ovl. na 1783; geh. 18-1-1767 Rauwerderhem Cornelis Klaases Nidam
  4. Pieter Stevens, ged. 13-11-1746 Hallum
  5. Grietje Stevens Reitsma, ged. 11-8-1748 Hallum; geh. 13-2-1774 Idaarderadeel Johannes Klaases Reitsma
Uit (2):
  1. Tjitte Stevens Reitsma, ged. 22-9-1765 Akkrum ==> zie 2)

------vervolg grootouders


6) Gerben Jans (de Wind), won. Lemmer 1764, begr. 20-6-1808 Lemmer;
otr. 30-12-1764 Lemsterland, geh. tussen 1-1 en 30-4-1765 Oosterzee
7) Annigjen Bottes, won. Echten 1764
Kinderen:
  1. Jan Gurbes de Wind, ged. 8-1-1766 Lemmer, ovl. 21-11-1832 Lemsterland, koopman; geh. (1) Hindrikje Innes; geh. (2) na 1793 Janke Lieuwes, geb. 1774, ovl. 22-2-1827 Lemsterland, d.v. Lieuwe Pieters en Ybeltje Symens
  2. (Botte, ged. 24-4-1768 Lemmer)
  3. Trijntje Gerbens de Wind, ged. 16-7-1769 Lemmer ==> zie 3)
  4. (Botte, ged. 17-9-1771 Lemmer)
  5. Kerst, ged. 9-12-1774 Lemmer
  6. Botte, ged. 21-3-1777 Lemmer
 

======kinderen van dr. A.T. Reitsma


J. Reitsma (1837-1902)
II.1) Johannes Reitsma, z.v. (1a) Anne Tjittes Reitsma en Klaaske Noordenbos, geb. 15-12-1837 Oudemirdum, gem. Gaasterland, ovl. 23-2-1902 Groningen, hoogleraar en predikant;
geh. 7-5-1867 Wisch
Jenny Louise van Sandick, geb. 12-8-1843 Terborg, ovl. 30-6-1919 Den Haag, d.v. Johan Christiaan Frederik van Sandick (predikant) en Susanna Leonora van Dedem,
Kinderen:
  1. Suzanna Leonora Reitsma, geb. 6-3-1868 Boijl gem. Weststellinwerf; geh. 11-5-1892 Groningen Cornelis Abram Leendertz, geb. 19-10-1861 Cleve, z.v. Abram Cornelis Leendertz (predikant) en Joanna van Griethuijsen, hertr. A. Reitsma (schoonzus)
  2. Anna Reitsma, geb. 1-9-1869 Achtkarspelen, ovl. 7-4-1946 Oegstgeest; geh. 22-10-1925 Amsterdam Cornelis Abram Leendertz (zie boven), wedr. S.L. Reitsma (zus)
  3. Mary Reitsma, geb. 20-9-1870 Achtkarspelen, ovl. 28-6-1946 Leiden; geh. 16-4-1902 Groningen Hendrik Tjakko de Graaf, geb. 26-6-1875 Kollum, ovl. 2-12-1930 Leiden, hoogleraar/ predikant, z.v. Hendrik de Graaf (schoolhoofd) en Maria Meinhardina Poelman
  4. Gerardina Willhelmina Reitsma, geb. 9-5-1874 Achtkarspelen, won. Hoorn 1900
  5. Frits Reitsma, geb. 8-12-1876 Kooten, gem. Achtkarspelen, ovl. 16-2-1918 Drachten, gem. Smallingerland, predikant/ hoogleraar; geh. 22-4-1909 Utrecht Raphaele Maria Louise Henriette Bergeret de Frouville, geb. 1876 Courbevoie Fr., d.v. Louise Marie Caroline Bergeret de Frouville en N.N.
  6. Jakobus Reitsma, geb. 9-2-1882 Hoogezand, ovl. 25-10-1956 Bergen, hoofdcommies bij de gemeente secretarie; geh. 20-9-1917 Amsterdam Engelina Valensa, geb. 1889 Amsterdam, graveur, d.v. Emanuel Valensa (diamanthandelaar) en Flora Barents

------broer/zus 


II.2) Klara Reitsma, d.v. (1a) Anne Tjittes Reitsma en Klaaske Noordenbos, geb. 19-4-1841 Idaarderadeel, ovl. 5-11-1915 Hilversum;
geh. 11-2-1863 Groningen
Jacobus van Loenen, geb. 8-7-1839 Beilen, predikant Weidum, gem. Baarderadeel, z.v. Lucas Lubbertus van Loenen (predikant) en Alida Arnoldina Beckeringh
Kinderen:
S. van Mesdag
  1. Alida Arnoldine van Loenen, geb. 4-2-1864 Baarderadeel, ovl. 10-12-1940 Hilversum; geh. 8-8-1896 Groningen Victor Casper Lodewijk Michael Ernest Frackers, geb. 28-1-1847 Gouda, ovl. 1-3-1912 Zwolle, leraar gymnasium/ HBS, z.v. Balthasar Hyacinthus Frackers en Johanna Maria Catharina Weijgers, wedr. Hillegonda Catharina Reijers
  2. Anna Klasina van Loenen, geb. 9-8-1865 Baarderadeel, ovl. 21-7-1950 Vries; geh. 20-12-1898 Groningen Sijnco van Mesdag, geb. 31-1-1869 Groningen, ovl. 28-11-1941 Groningen, arts, z.v. Taco van Mesdag (graanhandelaar) en Titia Margaretha Reijnders
  3. Lucas Lubbertus van Loenen, geb. 14-1-1867 Baarderadeel, ovl. 24-1-1904 Deventer, zonder beroep en ongehuwd
  4. (Nikolaas Anne, geb. 24-4-1869 en ovl. 16-4-1875 Tietjerksteradeel)
  5. Hildegonde Wilhelmina van Loenen, geb. 24-12-1870 Tietjerksteradeel
  6. Jenny Louise van Loenen, geb. 12-3-1876 Tietjerksteradeel, ovl. 26-11-1958 Hilversum, ongehuwd.
  7. Nikolaas Anne van Loenen, geb. 8-10-1879 Tietjerksteradeel, won. Koeta Radja (NL Indie) in 1904; geh. Maria Magdalena Elizabeth van Baar van Slangenburgh,

------zus/broer
 
T.G.H. Reitsma (1845-1913)
J.J. Modderman (1851-1934)
II.3) Tjitte Gurbo Hieronijmus Reitsma, z.v. (1a) Anne Tjittes Reitsma en Klaaske Noordenbos, geb. 7-12-1845 Groningen, ovl. 1913, procureur-generaal Gerechtshof Den Haag;
geh. 14-1-1887 Groningen
Johanna Justina Modderman, geb. 22-12-1851 Groningen, ovl. 14-6-1934 Wassenaar, d.v. Sebastiaan Matheus Sigismund Modderman (rijksadvocaat) en Elisabeth Christina Maria van Hall
Kinderen:
  1. Elisabeth Clara Reitsma, geb. 18-11-1887 Schoterland; geh. 22-5-1913 Den Haag (gesch. 24-12-1925) Frederik Godfried Rens, geb. 1887, advocaat en procureur, z.v. Jan Marius Rens en Georgette Gertrude van Marle
  2. Anne Tjitte Reitsma, geb. 27-1-1889 Schoterland, ovl. 26-10-1940 Ermelo; geh. Christina Sophia Maria Jacobs, geb. 3-6-1901, ovl. 22-10-1955 Arnhem, d.v. Gradus Bernardus Jacobs en Sophia Maria van Huet (min. 2 zoons)
  3. Sebastiaan Matheus Sigismund Reitsma, geb. 23-5-1892 Vught, advocaat en procureur; geh. 3-10-1918 Den Haag (gesch. 26-11-1945 Den Haag) Johanna van Maasdijk, geb. 1891, d.v. Henri Robert van Maasdijk (bankdirecteur) en Catharina Rueb


01 September 2018

Dr. A.J. Vitringa ~ Genealogy

 Dr. A.J. Vitinga was the second most important advocate of the Oera Linda Book (Dr. J.G. Ottema being the first). He wrote a series of articles, first published in the newspaper Deventer Courant and later as a book: Naar aanleiding van Thet Oera Linda Bok (1874), translated into German by H. Otto: Historische Skizzen auf Grundlage von Thet Oera Linda Bok (1875). Ottema wrote a reply to it: De Deventer Courant en het Oera Linda Boek (1876).
 Vitringa did not claim that the OLB is authentic, but he made clear that it is by no means impossible that it is, and in either case, it is of very high value because of its content and overall message. He recommended more serious investigation.
 The following genealogy (in Dutch) shows that Vitringa was from a highly educated family of teachers, theologians, medical doctors and politicians. Although he wrote anonymously about the OLB, it was always clear that he was the author.

kwartierstaat Dr. Annes J. Vitringa
16) Lambartus Vitringa
1687-1764
17) Elske Bolman
1692-1723
18) Herman Otters
1702-1768
19) Abigael M. Tulleken
1711-1779
20) Dirk G. van Hoeclum
c.1700-1774
21) Metta L. Lutteken
1698-1731
22) Arnoldus M. Wolfsen
1706-?
23) Elisabeth Elcoma
1704-?
24) 25) 26) 27) 28) Simon Binckes
1673-1718
29) Angenietje Faber
1684-1743
30) Johannes de Gorter
1689-1762
31) Suzanna van Bassen
1685-1758
8) Martinus Vitringa
1717-1798
9) Diderica M. Otters
1730-1806
10) Egbert H. van Hoeclum
1729-?
11) Joachemina W. Wolfsen
1729-?
12) Justus F.C. Schede 13) Susanna de Knuijt 14) Jan Binkes
1712-1787
15) Margaretha de Gorter
1723-1791
4) Herman H. Vitringa
1757-1801
5) Catharina M.L. van Hoeclum
1758-1813
6) Johan F. Schede
c.1755-?
7) Alida Binckes
1751-1817
2) Campegius L. Vitringa
1786-1864
3) Alida Schede
1792-1879
1) Annes J. Vitringa
1827-1901

A.J. Vitringa (1827-1901)
1) Annes Johan Vitringa, z.v. (2-3) Campegius Lambert Vitringa en Alida Schede, geb. 29-9-1827 Harderwijk, ovl. 5-12-1901 Den Haag, te Enkhuizen/ rector, hoogleraar te Deventer, publicist (NB in 1884 Katholiek geworden, was Nederlands Hervormd) (dbnl);
geh. 11-1-1855 Gouda
Catharina Schouten, geb. 19-10-1831 Gouda, ovl. 29-3-1899 Den Haag, d.v. Jacob Schouten (kostschoolhouder) en Neeltje Begeer
Kinderen:
  1. Alida Vitringa, geb. 24-11-1855 Enkhuizen ==> zie II.1
  2. Campegius Lambertus Vitringa, geb. 23-6-1857 Enkhuizen ==> zie II.2
  3. Jacob Vitringa, geb. 24-7-1858 Enkhuizen ==> zie II.3
  4. Annes Johan Cato Vitringa, geb. 30-1-1860 Enkhuizen ==> zie II.4
  5. Joan Frederik Vitringa, geb. 15-4-1863 Deventer ==> zie II.5
  6. Egbert Julius Vitringa, geb. 7-12-1866 Deventer, ovl. 12-8-1941 Harderwijk; geh. (1) Elisabeth Magdalena Blanken, geb. 14-5-1869 Salatiga, ovl. 14-4-1903 Arnhem, d.v. Gerardus Hendrikus Blanken en Elisabeth Magdalena Vermeulen; geh. (2) 7-12-1905 Djember Marie Emilie Obdam, geb. 24-7-1873 Soerabaja, ovl. 6-9-1969 Amersfoort, d.v. Emile Robert Corneille Obdam en Emma Johanna Niehoff, wed. Anton Heinrich Hilling ==> II.6
  7. Cornelia Vitringa, geb. 11-1-1870 Deventer ==> zie II.7
  8. Sophie Charlotte Cornelie Vitringa, geb. 30-10-1871 Deventer ==> zie II.8

 --------------nageslacht: kinderen en kleinkinderen

M.E. Houck (1858-1939)

II.1) Alida Vitringa, d.v. Annes Johan Vitringa en Catharina Schouten, geb. 24-11-1855 Enkhuizen;
geh. 10-8-1887 Deventer
Maurits Ernest Houck, geb. 8-10-1858 Deventer, ovl. 7-6-1939 Amersfoort, leraar/ conrector gymnasium, z.v. Wilhelm Conraed Houck en Judith Elisabeth Gerhardina IJssel de Schepper
Kinderen:
  1. Catherine Houck, geb. 26-8-1890 Deventer, ovl. 26-9-1952 Utrecht; geh. 2-5-1923 Deventer Nicolaas Nieuwenhuijsen, geb. 14-11-1889 Utrecht, arts/ chirurg, z.v. Johannes Cornelis Nieuwenhuijsen (hoofdspoorcommies) en Sophia de Haan (div. knd.)
  2. Annes Johan Houck, geb. 1895 Deventer, bankdirecteur; geh. 14-6-1922 Deventer Agnes Desiree Schutstal van Woudenberg, geb. 1898 Christiana (Transvaal), d.v. Johannes Dirk Schutstal van Woudenberg (gerechtsprocureur) en Jacoba Gerarda von Pritzelwitz van der Horst

-----zus/broer


II.2) Campegius Lambertus Vitringa, z.v. Annes Johan Vitringa en Catharina Schouten, geb. 23-6-1857 Enkhuizen, arts;
geh. 27-7-1885 Groningen
Maria Elisabeth Enschede, geb. 2-1-1860 Groningen, d.v. Willem Adriaan Enschede en Margaretha Bouwina van Holthe
Kinderen:
  1. Annes Johan Vitringa, geb. 1888, arts; geh. 8-8-1916 Harderwijk Sophia Louisa Hilling, geb. 22-1-1894 Soerabaja, d.v. Anton Heinrich Hilling en Marie Emilie Obdam (zie II.6)
  2. Edzardina Jacoba Vitringa, geb. 15-7-1890 Zwolle; geh. 11-3-1913 Zwolle Leonard Hendrik Willem Kalff, geb. 1885 Zwolle, ovl. 18-12-1931 Zwolle, bankdirecteur, z.v. Jacob Kalff (kassier) en Geertruida Maria Losecaat Vermeer
  3. Maria Campegia Vitringa, geb. 1-7-1893 Zwolle
  4. Cornelia Vitringa, geb. 7-6-1902 Zwolle; geh. 18-6-1928 De Bilt Annes Johan Wieringa, geb. 1900 Arnhem, z.v. (II.7) Johannes Wieringa en Cornelia Vitringa

-----broers


II.3) Jacob Vitringa, z.v. Annes Johan Vitringa en Catharina Schouten, geb. 24-7-1858 Enkhuizen, ovl. 6-9-1905 Bathmen, burgemeester;
geh. 12-8-1885 Deventer
Hendrika Bussemaker, geb. 1859 Deventer, d.v. Izak Bussemaker en Johanna Catharina Hermina van Heek
Kinderen:
  1. Catherine Vitringa, geb. 1886 Bathmen, ovl. 5-12-1955 Doetinchem; geh. (1) 18-12-1907 Deventer Johannes Jacobus Hendrikus Smeenk, geb. 1884 Brielle, tweede luitenant, z.v. Henricus Albertus Elias Smeenk (arts) en Jacoba Adriana van Hasselt; geh. (2) George Albertus Veenendaal, geb. 21-8-1878 Haarlemmermeer, z.v. Jan Albertus Veenendaal en Johanna Adriana Witmer, wedr. wedr. Johanna Wilhelmina Maria Elisabeth Pompe van Me
  2. Johanna Catharina Hermina Vitringa, geb. 1889; geh. 10-10-1913 Den Haag (gesch. 29-11-1938) Levie Cohen, geb. 17-11-1888 Utrecht, leraar aan een hogere burgerschool, z.v. Hartog Cohen (winkelier in regenschermen) en Sara Knegje
  3. Engelbertha Vitringa, geb. 1892 Bathmen, ovl. 22-4-1937 Deventer (won. Den Haag); geh. 6-6-1921 Franeker Willem ten Berge, geb. 1893 Dantumawoude, z.v. Titus Marius ten Berge en Elsje Diderica Hellema
  4. Jacoba Hendrika Vitringa, geb. 1894, pianiste; geh. 10-8-1921 Den Haag Egbert Gerhard Fobi, geb. 1885, concertzanger, z.v. Gerhard Johannes Fobi (leraar aan een ambachtschool) en Hendrika Johanna Poestkoke

-----broers


II.4) Annes Johan Cato Vitringa, z.v. Annes Johan Vitringa en Catharina Schouten, geb. 30-1-1860 Enkhuizen, ovl. 28-2-1938 Harderwijk, ingenieur;
geh. 11-4-1895 Den Haag
Elisabeth Susanna Wilhelmina Verwoert, geb. 12-2-1873 Stratum, ovl. 28-1-1934 Harderwijk, d.v. Hendrikus Johannes Verwoert en Louisa Amalia Pieternella Spoor
Kinderen:
  1. Campegina Lamberta Vitringa, geb. 1897; geh. 24-10-1918 Harderwijk Rudolf Cornelis van der Nagel, geb. 1889, militair, z.v. Gerrit Hendrik van der Nagel en Adrianne Caroline Vorstius
  2. Sophie Charlotte Cornelie Vitringa, geb. 3-3-1903 Harderwijk

-----broers


II.5) Joan Frederik Vitringa, z.v. Annes Johan Vitringa en Catharina Schouten, geb. 15-4-1863 Deventer, ovl. 29-11-1925 Harderwijk, uitgever;
geh. (1) 11-5-1892 Arnhem
Trijntje Wieringa, geb. 1869, ovl. 20-3-1920 Utrecht, d.v. Harmannus Wieringa (apotheker) en Gewina Wilhelmina Alberda;
geh. (2) tussen 1920 en 1925
Alida Hendrika Spruitenburg, geb. 12-5-1889 Hoedekenskerke, d.v. Antoine Spruitenburg (arts) en Carolina Josephine Buijze, hertr. 1932 Pieter Buitendijk
(geen kinderen bekend)


-----broers


II.6) Egbert Julius Vitringa, geb. 7-12-1866 Deventer, ovl. 12-8-1941 Harderwijk;
geh. (1) 14-7-1898
Elisabeth Magdalena Blanken, geb. 14-5-1869 Salatiga, ovl. 14-4-1903 Arnhem, d.v. Gerardus Hendrikus Blanken en Elisabeth Magdalena Vermeulen;
geh. (2) 7-12-1905 Djember  
Marie Emilie Obdam, geb. 24-7-1873 Soerabaja, ovl. 6-9-1969 Amersfoort, d.v. Emile Robert Corneille Obdam en Emma Johanna Niehoff, wed. Anton Heinrich Hilling
(geen kinderen bekend)


-----broer/zus


II.7) Cornelia Vitringa, d.v. Annes Johan Vitringa en Catharina Schouten, geb. 11-1-1870 Deventer, ovl. 12-1-1908 Arnhem;
geh. 9-7-1896 Den Haag
Johannes Wieringa, geb. 1867, ovl. 16-5-1937 Arnhem, arts, z.v. Harmannus Wieringa (apotheker) en Gewina Wilhelmina Alberda, hertr. Hermine Johanna van der Linden
Kinderen:
  1. Hermannus Vitringa, geb. 6-4-1897 Arnhem; geh. 6-5-1924 Utrecht Wilhelmina Westveer, geb. 1898 Klaling (NL Indie), d.v. Cornelis Westveer en Maria Cornelia de Kater
  2. Annes Johan Wieringa, geb. 16-9-1899 Arnhem; geh. 18-6-1928 De Bilt Cornelia Vitringa, geb. 7-6-1902 Zwolle, d.v. (II.2) Campegius Lambertus Vitringa en Maria Elisabeth Enschede

-----zussen


S.C.S. Vitringa (1871-1933)
W.C.L. Bronsveld (1865-1926)
II.8) Sophie Charlotte Cornelie Vitringa, d.v. Annes Johan Vitringa en Catharina Schouten, geb. 30-10-1871 Deventer, ovl. 13-11-1933 Utrecht, politica, lid Kamerfractie RKSP;
geh. 2-8-1894 Den Haag
Walrand Cornelis Lodewijk Bronsveld, geb. 4-12-1865 Ophemert, ovl. 14-11-1926 Hoorn, leraar/ directeur Rijks HBS te Hoorn (tot 1897 Haarlem), z.v. Andries Willem Bronsveld (predikant) en Catharina Cornelia Clarisse.
(geen eigen kinderen, 3 geadopteerd)


====== kwartierstaat: ouders


2) Campegius Lambert Vitringa, z.v. (4-5-) Herman Hendrik Vitringa en Catharina Metta Lucretia van Hoeclum, ged. 23-3-1786 Elburg, ovl. 6-9-1864 Nunspeet, schout en officier Burgerlijke Stand/ notaris/ burgemeester Ermelo/ Harderwijk (dbnl);
geh. 8-5-1813 Harderwijk
3) Alida Schede, d.v. (6-7) Johan Frederik Schede en Alida Binckes, ged. 26-12-1792 Amsterdam, ovl. 17-5-1879 Nunspeet.
H.H. Vitringa (1820-1875)
Kinderen:
  1. Herman Hendrik Vitringa, geb. 14-3-1814 Harderwijk, ovl. 12-8-1875 Nunspeet, burgemeester Ermelo; geh. 26-7-1842 Groningen Maria Jacoba Tijssen, geb. 4-10-1814 Keppel, ovl. 31-1-1889 Leiden, d.v. Daniel Tijssen (predikant) en Joachemina Elsebe Vitringa (volle nicht, zie (4-5) kind 5) (min. 1 dochter).
  2. Alida Vitringa, geb. 23-10-1815 Harderwijk, ovl. 9-3-1910 Elburg; geh. (1) 16-4-1841 Ermelo Gijsbert Willem Gerhard Gaijmans, geb. 1810, ovl. 20-12-1844 Terborg, belastingontvanger, z.v. Jan Gaijmans en Adriana Johanna Wijborgh; geh. (2) 22-5-1846 Elburg Frederik Louis Rambonnet,geb. 1803, ontvanger, z.v. Nicolaas Samuel Rambonnet (kolonel) en Alida van Ingen
  3. Johan Frederik Vitringa, geb. 9-6-1820 Harderwijk, ovl. 24-3-1851 Deventer, ongehuwd azijnfabrikant
  4. Egbert Julius Vitringa, geb. 1-11-1822 Ermelo, ovl. 6-2-1893 Nunspeet, notaris; geh. Johanna Maria Rambonnet, geb. 10-6-1824 Kampen, ovl. 18-3-1894 Nunspeet, d.v. François Rambonnet en Rebecca Laurentia Henrietta Schuilenburg
  5. Annes Johan Vitringa, geb. 29-9-1827 Harderwijk ==> zie 1)


====== kwartierstaat: grootouders

H.H. Vitringa (1757-1801)

4) Herman Hendrik Vitringa, z.v. (8-9) Martinus Vitringa en Diderica Maria Otters, ged. 22-9-1757 Arnhem, ovl. 19-5-1801 Den Haag, politicus, o.a. lid van het Vertegenwoordigend Lichaam (dbnl);
geh. 30-4-1780 Doornspijk
5) Catharina Metta Lucretia van Hoeclum, d.v. (10-11) Egbert Heimerik van Hoeclum en Joachemina Wobbina Wolfsen, ged. 26-2-1758 Elburg, ovl. 28-5-1813 Harderwijk
Kinderen:
  1. Martinus Julius Vitringa, ged. 25-2-1781 Elburg, ovl. 6-2-1867 Arnhem, griffier Staten van Gelderland/ rechter; geh. 18-12-1814 Wilp Theodora Aleida Wesselink, ged. 26-10-1794 Wilp, ovl. 15-12-1853 Arnhem, d.v. Ellard Wesselink en Hester Henrica de Greve
  2. Egbert Heimerik Vitringa, ged. 1-4-1782 Elburg, ovl. 5-1-1822 Arnhem, ongehuwd adelborst.
  3. Diederica Maria Vitringa, ged. 15-1-1784 Elburg, ovl. 22-7-1839 Velp; geh. Arnout de Raadt, ontvanger, z.v. Cornelis Hendrikus de Raadt en Cornelia van Teijlingen (div. knd.)
  4. Campegius Lambertus Vitringa, ged. 23-3-1786 Elburg ==> zie 2)
  5. Joachemina Elsebe Vitringa, geb. 1788 Kampen, ovl. 22-11-1862 Kampen; geh. 3-11-1813 Harderwijk Daniel Tijssen, geb. 1785 Nijmegen, ovl. 7-10-1841 Leeuwarden, predikant, z.v. Derk Tijssen en Maria Jacoba Wolterbeek
  6. Catharina Metta Lucretia Vitringa, geb. 1797 Arnhem, ovl. 3-12-1818 Leeuwarden, ongehuwd.

-----vervolg grootouders


6) Johan Frederik Schede, z.v. (12-13) Justus Frederik Christoffel Schede en Susanna de Knuijt, geb. ca. 1755, ovl. voor 1817;
geh. 24-7-1774 Amsterdam
7) Alida Binckes, d.v. (14-15) Jan Binkes en Margareta de Gorter, ged. 5-11-1751 Amsterdam, ovl. 18-7-1817 Harderwijk
Kinderen:
G. Sandifort (1779-1848)

  1. Susanna Frederika Schede, ged. 26-5-1775 Amsterdam (Oude Kerk)
  2. Jaenette Margueritte Schede, geb. 1782
  3. Susanne Jeanette Schede, geb. 1788, ovl. 1822; geh. 25-8-1815  Harderwijk prof. dr. Gerard Sandifort, geb. 31-1-1779 Leiden, ovl. 5-11-1848 Leiden, hoogleraar klinische geneeskunde en anatomie, z.v. Eduard Sandifort en Catharina Johanna Kindeed, wedr. Charlotta A.E. Haack.
  4. Alida Schede, ged. 26-12-1792 Amsterdam ==> zie 3)


====== kwartierstaat: overgrootouders


8) Martinus Vitringa, z.v. (16-17) Lambartus Vitringa en Elske Bolman, ged. 24-9-1717 Leeuwarden, ovl. 15-4-1798 Kampen, predikant Suawoude-Tietjerk/ Arnhem, later won. Zutphen, Kampen, lid van de Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem (dbnl);
geh. 23-6-1751 Arnhem
L.J. Vitringa (1753-1810)
9) Diderica Maria Otters
, d.v. (18-19) Herman Hendriks Otters en Abigail Marta Tulleken, ged. 9-2-1730 Arnhem, ovl. 20-1-1806 Elburg
Kinderen:
  1. Lambertus Julius Vitringa, ged. 31-1-1753 Arnhem, ovl. 6-6-1810 Den Haag, landsadvocaat lid Wetgevend Lichaam, president Hooge Militaire Vierschaar te Den Haag (dbnl); geh. Kuniera van Gelein, .
  2. Herman Hendrik Vitringa, ged. 22-9-1757 Arnhem ==> zie 4)

-----vervolg overgrootouders


10) Egbert Heimerik van Hoeclum, z.v. (20-21) Dirk Gerrit van Hoeclum en Metta Lucretia Lutteken, ged. 24-11-1729 Elburg, burgemeester en schout te Elburg;
geh. 29-11-1754 Elburg
11) Joachemina Wobbina Wolfsen, d.v. (22-23) Arnoldus Mainhard Wolfsen en Elisabeth Elcoma, ged. 24-11-1729 Elburg
Kinderen:
  1. Metta Lucretia, ged. 29-1-1756 Elburg
  2. Catharina Metta Lucretia van Hoeclum, ged. 26-2-1758 Elburg ==> zie 5)
  3. Dirk Gerrit van Hoeclum, ged. 27-3-1763 Elburg; geh. 11-2-1790 Arnhem Bartha Vos

-----vervolg overgrootouders


12) Justus Frederik Christoffel Schede (ook: "Jan Frederik" 1774), won Den Haag (1774);
geh. 5-10-1753 Amsterdam
13) Susanna de Knuijt, ?van Breda (att. Nijkerk 23-12-1740)?, ovl. na 1775
Kinderen:
  1. Johan Frederik Schede, geb. ca. 1755 ==> zie 6)

-----vervolg overgrootouders


14) Jan Simons Binkes, z.v. (28-29) Simon Simonszn Binckes en Angenietjen Piers Faber, ged. 7-2-1712 Stavoren, begr. 9-3-1787 Amsterdam, equipagemeester/ schout-bij-nacht;
geh.17-7-1741 Harderwijk
15) Margareta de Gorter, d.v. (30-31) Johannes de Gorter en Suzanna van Bassen, ged. 24-2-1723 Enkhuizen, begr. 12-11-1791 Amsterdam, Nieuwe Zijds Kapel.
Kinderen:
  1. W. van Braam (1732-1807) en S.A. Binkes (1742-1763)
    Susanna Agneta Binkes, ged. 15-7-1742 Harderwijk; geh. 1-11-1763 Amsterdam Willem van Braam, geb. 1732, ovl. 21-2-1807 Loenen, luitenant-admiraal  van Holland, z.v. Frans Thomas Braam en Maria Helena van Rijssel
  2. (Simon, ged. 26-2-1744 Amsterdam, Nwe. Kerk)
  3. (Alida, ged. 22-6-1746 Amsterdam Zuiderkerk)
  4. Alida Binckes, ged. 5-11-1751 Amsterdam, Oude Kerk ==> zie 7)
  5. Johannes, ged. 19-5-1754 Amsterdam, Oosterkerk
  6. Simon Binkes, ged. 31-10-1756 Amsterdam, Oosterkerk, onderkoopman VOC (1774-1775 Schip De Indiaan, kamer Amsterdam)

====== kwartierstaat: bet-overgrootouders


16) Lambartus Vitringa, z.v. Martynus Horatius Vitringa en Catharina Lambarts Byekorff, ged. 9-10-1687 Leeuwarden, ovl. 10-2-1764 Leeuwarden, notaris, burgemeester van Leeuwarden, gecommiteerde ten landdage van Friesland, rentmester, schepen;
geh. (1) 21-7-1713 Leeuwarden
17) Elske Jelles Bolman, d.v. Jelle Bolman en Maria Siccama, ged. 4-3-1692 Leeuwarden, ovl. 30-9-1723 Leeuwarden (NB haar zus Jannneke Bolman was geh. met Horatius Vitringa)
geh. (2) 22-11-1739 Leeuwarden
Rinske Banga, ovl. 26-3-1774 Leeuwarden
Kinderen:
  1. Jelle Bolman Vitringa, ged. 25-7-1714 Leeuwarden
  2. Martinus Vitringa, ged. 24-9-1717 Leeuwarden ==> zie 8)

-----vervolg bet-overgrootouders


18) Herman Hendriks Otters, geb. 30-11-1702 Arnhem, ovl. 23-9-1768 Arnhem, burgemeester;
geh. 1-8-1728 Hattem
19) Abigael Martha Tulleken, d.v. Oswald Tulleken (med. dr. en burgemeester Hattem) en Josina Christina Tulleken, ged. 18-1-1711 Hattem, ovl. 21-6-1779 Arnhem
Kinderen:
  1. Diderica Maria Otters, ged. 9-2-1730 Arnhem ==> zie 9)
  2. Josine Christine Otters, ged. 21-8-1732 Arnhem, ovl. 28-11-1792 Arnhem; geh. 26-1-1751 Arnhem Johan Gaymans, ged. 22-1-1724 Arnhem, ovl. 4-1-1804 Arnhem, z.v. Arnold Gaymans en Johanna Judith ten Nuijl

-----vervolg bet-overgrootouders


20) Dirk Gerrit van Hoeclum, z.v. Wynand Seyno van Hoeclum en Gerharda ten Holthe, geb. ca. 1700 Doornspijk, ovl. 5-8-1774 Elburg;
geh. 9-11-1726 Elburg
21) Metta Lucretia Lutteken, d.v. Egbert Lutteken en Wobbina Gerharda toe Water, ged. 13-3-1698 Elburg, begr. 14-7-1731 Elburg.
Kinderen:
  1. (Eijbert Heijmrijk, ged. 31-7-1727 Elburg) 
  2. Gerharda Magdalena, ged. 26-9-1728 Elburg
  3. Egbert Heimerik van Hoeclum, ged. 24-11-1729 Elburg ==> zie 10)
  4. Metta Lucretia van Hoeclum, ged. 19-7-1731 Elburg, ovl. 17-4-1820 Elburg; geh. (1) 14-9-1760 Elburg Dr. Herman Arnold Brouwer, geb. 1728, ovl. 11-4-1770, gecommitteerde in de Raad van State, z.v. Arend Brouwer en Gijsberta Johanna Lutteken; geh. (2) 19-2-1779 Elburg Jan Rutger van Olden Barneveld, geb. 7-4-1735 Elburg, ovl. 24-1-1798 Doornspijk, burgemeester van Elburg, z.v. Anthony van Oldenbarnevelt en Willemina Bethmer

-----vervolg bet-overgrootouders


22) Mr. Arnoldus Mainhard Wolfsen, z.v. Jan Borchart Wolfsen en Juditien Wolfsen, ged. 3-7-1706 Elburg, Raad Admiraliteit Westfriesland en Noorderkwartier (29-4-1723);
geh. 20-2-1727 Amsterdam
23) Elisabeth Elcoma, d.v. Ferdinandus Elcoma/ Eelkoma (koopman geb. Leeuwarden) en Elisabeth Clignet, ged. 7-10-1704 Amsterdam Nwe. Kerk.
Kinderen:
  1. Elizabeth, ged. 21-12-1728 Elburg
  2. Joachemina Wobbina Wolfsen, ged. 24-11-1729 Elburg ==> zie 11)
  3. Judith, ged. 25-10-1730 Elburg 
  4. Ferdinanda Catharina, ged. 3-5-1733 Elburg
  5. Anna Wobbina, ged. 15-7-1734 Elburg
  6. Johan Burchard, ged. 9-10-1735 Elburg

-----vervolg bet-overgrootouders

  
28) Simon Binckesz Binckes, z.v. Bincke Binckes (koopvaardijschipper, vroedsman, burgemeester Staveren, lid Gedeputeerde Staten Friesland 1698-1700, informant vd Friese stadhouder en raadslid Admiraliteit Friesland 1708-1709) en Gerbrich Folckerts, ged. 9-2-1673 Staveren, ovl. 1718, kapitein-ter-zee 1709-1718;
geh. 17-4-1701
29) Angenietjen Piers Faber, d.v. Pier Jansen Faber (executeur H.O.N., burgemeester Staveren) en Janna Fockes, ged. 16-1-1684 Staveren, ovl. 10-8-1743.
Kinderen:
  1. Binke Binkes, geb. 17-8-1702 Staveren, begr. 25-1-1776 Staveren, secretaris van Staveren; geh. 2-12-1730 Staveren Taad Aukes Brouwer, ged. 16-5-1697 Staveren, begr. 11-11-1748 Staveren, d.v. Auke Hendriks Brouwer (koopman Staveren) en Aaltje Hendriks.
  2. dr. Pier (Pierius) Binkes, ged. 5-7-1705 Staveren, advocaat, secretaris te Workum, hoofdcommies financiën Friesland, begr. 9-9-1793 Leeuwarden; geh. 23-5-1735 Workum Anna Raarda, d.v. Allert Raarda en Hendrikje Haga.
  3. Alida Binkes, ged. 23-11-1708 Staveren, geh. (1) 16-12-1736 Staveren dr. Bernardus Johannes Swaluwe, ged. 29-7-1703 Leeuwarden, ovl. 20-3-1751 Leeuwarden, 
    vroedschap Leeuwarden, advocaat, assessor krijgsgerecht der Friessche en Nassause regimenten, secretaris Staveren, wedr. Geertruyd van den Heuvel, z.v. Bernardus Swaluwe en Hester de Lespierre; geh. (2) 28-10-1753 Marssum dr. Ennius Idema, ged. 23-11-1692 Leeuwarden, advocaat, klerk vd Friese Staten, z.v. Edo Alma Idema en Sytske Reddingh.
  4. Jan Binkes, ged. 7-2-1712 Stavoren ==> zie 14)
  5. Garbrig Binkes, ged. 15-7-1716 Staveren, ovl. (verm.) 3-5-1738 Workum; geh. 2-6-1737 Workum Hobbe Rinkes de Boer, schrijver en vroedschap, hertr. 1740 Gerardina Johanna Bos.
  6. Johanna Binkes, geb. 27-8-1718 Staveren, begr. 2-7-1792 Leeuwarden, geh. 11-4-1745 Staveren dr. Frederik Lodewijk Cocq, ged. 22-3-1715 Amsterdam, ovl. 1764 Vollenhove, jurist, burgemeester Vollenhove en Staveren, z.v. Gerard Cock en Wilhelmina Floris

-----vervolg bet-overgrootouders


prof. J. de Gorter (1689-1762)
30) prof. dr. Johannes de Gorter, z.v. Dirk Jansz Gorter en Willempje Cornelis de Boer, ged. 20-2-1689 Enkhuizen, ovl. 11-9-1762 Wijk bij Duurstede, hoogleraar medicijnen te Harderwijk en lijfarts van Keizerin Elisabeth van Rusland tot 1758;
geh.18-10-1712 Enkhuizen
31) Suzanna van Bassen, d.v. David Thijsz van Bassen en Margaretha Lakenman, ged. 7-10-1685 Enkhuizen, ovl. 15-4-1758 Sint Petersburg.

Kinderen:
  1. (David, ged. 6-4-1714 en begr. 21-6-1715 Enkhuizen Westerkerk middenkap #82)
  2. prof. dr. David de Gorter, ged. 30-4-1717 Enkhuizen, ovl. 3-4-1784 Wijngaarden ZH, hoogleraar geneeskunde Gelderlands Academie tot Harderwijk; geh. (1) 7-6-1747 Harderwijk Cornelia Bucerus, geb. 1726 Enkhuizen, ovl. 1772, d.v. Pieter Bucerus en Harmpjen Brouwer (div. knd.); geh. (2) 22-5-1775 Froombosch (Gron.) Maria Elisabeth Schulz, ovl. voor 1795, hertr. Jan Coenraad Pijper
  3. Dirck/ dr. Theodorus de Gorter, ged. 30-8-1720 Enkhuizen, ovl. 1786, geneesheer; geh. 1747 Frederika Monsieur, geb. 1717, ovl. 1751 (min. 1 dochter)
  4. Grietje/ Margareta de Gorter, ged. 24-2-1723 Enkhuizen ==> zie 15)
  5. Johanna de Gorter, ged. 21-3-1727 Harderwijk; otr. 1-3-1765 Amsterdam Louis Elsevier, kapitein ter zee en equipagemeester te Amsterdam, wedr. Geertruijd Agatha Verrijn (min. 1 zoon)
  6. Dr. Herman Boerhaave de Gorter, ged. 10-2-1732 Harderwijk, ovl. 1792, geneesheer te Amsterdam; otr. 6-11-1761 Amsterdam Susanne Elisabeth Descous, geb. 1737, begr. 20-2-1796 Amsterdam, d.v. Jean Louis Descous en Marie Madelaine Elisabeth Lacoste (div. knd.)