[Leeuwarder Courant, 10-11-1962 ~ notes will be added later]
Dader van Oera Linda Bok is nog niet bekend
Drs. Obbema sprak voor Fries Genootschap over onderzoek
Drs. P.F.J. Obbema, uit Leiden, die gisteravond in een der valen van De Nederlanden voor een naar verhouding groot aantal leden van het Fries Genootschap heeft gesproken had achter het onderwerp van zijn lezing een duidelijk vraagteken gezet: "Nieuws over het Oera Linda Bok?" Dat vraagteken is niet uitgewist en de „dader" is (nog) niet aangewezen. Wel heeft de inleider veel verteld omtrent de techniek van en over de overwegingen bij het onderzoek van prof. Hellinga, in 1959 in Friesland gedaan met een groep studenten. Naar verluidt is de Amsterdamse hoogleraar bereid het vele dokumentatiemateriaal af te staan aan onze Provinciale Bibliotheek. De heer Obbema heeft twee skripties aan de zaak gewijd, maar heeft zijn onderzoek nog niet afgesloten. Het resultaat van deze naspeuringen gaf bij de (levendige) diskussie ds. J.J. Kalma de vraag in de mond: „Sille wy der sa wol komme? Sykje jimme it net hwat al to fier?" Ds. Kalma liet er op volgen: "De dieder libbet net mear, mar as er al yn wezen wie, hwat soe er in wille ha mei jimme ûndersyk!"
Over dat onderzoek ging voornamelijk de verhandeling van drs. Obbema, die allereerst de leden van het genootschap binnenleidde in drie vergaderingen van deze instelling in het najaar van 1873, waarin telkens het OLB is besproken. De grote woordvoerder was daar aanvankelijk ds. Reitsma, uit Groningen, die voor de echtheid opkwam, maar die, toen hij in maart 1874 een katerntje van het handschrift had gezien, aan Ottema ("het grote slachtoffer", aldus de inleider) schreef: "Hoe kan een handschrift uit 1256 er nog zo fris en gaaf uitzien?" Daarna verdween Reitsma bij de diskussies rondom het OLB, waarmee Ottema een belangrijke medestander verloor.
De inleider besprak vervolgens de proeven die zijn genomen om de ouderdom van het papier van het OLB-manuskript na te gaan, onder meer door de bejaarde apotheker Kuipers, de vakman Suringar, beiden te Leeuwarden, de papierfabrikant Smit van Gelder - Frederik Muller en door L.F. over de Linden. Ottema was door Over de Linden op de hoogte gebracht van het feit, dat bij zijn proef het papier wel degelijk stijfsel bleek te bevatten, wat strookte met de beweringen van Van Gelder & Muller, die konkludeerden: machinaal vervaardigd papier uit de 19de eeuw. Toch handhaafde Ottema in het voorwoord van de tweede druk der uitgave de zinsnede: "Dit papier is vervaardigd zonder stijfsel", wat pijnlijk was voor Over de Linden in zijn Helderse Kring.
Johan Winkler heeft het handschrift nooit gezien, Verwijs had aanvankelijk calques tot zijn beschikking en heeft later het handschrift nooit op het materiaal getest, zelfs niet toen hij daarvoor in Leiden zo bij uitstek in de gelegenheid was. In brieven aan Winkler toonde hij zich beslist sceptisch tegenover de echtheid te staan.
In het vervolg van zijn lezing wees de inleider op de aanwezigheid in die tijd van merkwaardige figuren in het genootschap, zoals Dirks, Eekhoff, Hooft van Iddekinge. Uit een onlangs gevonden brief van Eekhoff aan een Leidse geleerde spreekt een verlangen naar het echt-zijn, als de Leeuwarder archivaris wijst op de originaliteit van het gebezigde alfabet, de spelling van het Fries, "die kenners bewonderen" en op een verhaal (hetzij echt of verdicht), zoals tot dusverre niet bekend was. Intussen spraken de Leidse heren op 18 oktober 1871 het vonnis uit: het OLB is vals. Na 1878 (publikatie van Gallie) was de wetenschappelijke diskussie over de echtheid van de baan. Alleen in deze eeuw zou Wirth er nog een Lans voor breken.
Na de pauze kwam de inleider bij de vraag, wie de schrijver was, welke vraag hij dus niet kon beantwoorden. De tekst zelf is nog steeds niet geanalyseerd, en de incidentele analyses zijn onvoldoende en eenzijdig van opzet. Overigens belooft een volledige analyse voorlopig een ietwat chaotisch resultaat te zullen hebben, waarschuwde drs. Obbema.
Het hoeft trouwens helemaal niet zeker te zijn, dat het OLB in één keer is geschreven. Het blijft te betreuren, dat Dirk Goslings die het handschrift op last van Verwijs overschreef, in 1933 is overleden zonder door Murk de Jong te zijn gehoord. Maar een andere kans hoeft men niet te missen, namelijk te onderzoeken of het papier van het handschrift hetzelfde is als dat van een stapeltje papier, dat uit de nalatenschap van C. over de Linden afkomstig is en dat zelfs de paginering van de ontbrekende pagina's vertoont. Is dit papier inderdaad van dezelfde makelij, dan moet C. over de Linden „ergens van geweten hebben".
De door De Jong vastgestelde punten in het OLB die heenwijzen naar de kroniek van Ocko Scharlensis (Okko wijst op de Ocko van de kroniek: het OLB was uit een vloed gered, de kroniek bij een brand: beide geschriften hebben twee prologen: het jaartal 803 In het OLB korrespondeert met 903 hij scharlensis) noemde de heer Obbema opmerkelijk. Maar wie is dan Hidde? En wat betekent het jaartal 1256? De waarschuwing in de tekst dat men het handschrift niet aan de valse monniken moet tonen, past precies In de anti-klerikale wereld van Eelco Verwijs.
Met deze konstateringen beëindigde drs. Obbema zijn lezing, die wel veel „nieuwtjes" bracht, maar niet „het" nieuws dat wellicht de toehoorders hadden verwacht. Geen wonder, dat bij de nabespreking zowel grafologisch onderzoek als proefnemingen in een krimineel laboratorium werden bepleit! Een ander genootschapslid hoorden wij zeggen: "de oplossing moet de eerste vijf en twintig jaar ook nog niet worden gevonden. De zaak brengt daardoor te veel leven in de brouwerij". Zien wij het goed, dan zal het Amsterdams-Leids onderzoek voorlopig met die wens (ongewild) ongetwijfeld rekening houden!
Drs. Obbema sprak voor Fries Genootschap over onderzoek
Drs. P.F.J. Obbema, uit Leiden, die gisteravond in een der valen van De Nederlanden voor een naar verhouding groot aantal leden van het Fries Genootschap heeft gesproken had achter het onderwerp van zijn lezing een duidelijk vraagteken gezet: "Nieuws over het Oera Linda Bok?" Dat vraagteken is niet uitgewist en de „dader" is (nog) niet aangewezen. Wel heeft de inleider veel verteld omtrent de techniek van en over de overwegingen bij het onderzoek van prof. Hellinga, in 1959 in Friesland gedaan met een groep studenten. Naar verluidt is de Amsterdamse hoogleraar bereid het vele dokumentatiemateriaal af te staan aan onze Provinciale Bibliotheek. De heer Obbema heeft twee skripties aan de zaak gewijd, maar heeft zijn onderzoek nog niet afgesloten. Het resultaat van deze naspeuringen gaf bij de (levendige) diskussie ds. J.J. Kalma de vraag in de mond: „Sille wy der sa wol komme? Sykje jimme it net hwat al to fier?" Ds. Kalma liet er op volgen: "De dieder libbet net mear, mar as er al yn wezen wie, hwat soe er in wille ha mei jimme ûndersyk!"
Over dat onderzoek ging voornamelijk de verhandeling van drs. Obbema, die allereerst de leden van het genootschap binnenleidde in drie vergaderingen van deze instelling in het najaar van 1873, waarin telkens het OLB is besproken. De grote woordvoerder was daar aanvankelijk ds. Reitsma, uit Groningen, die voor de echtheid opkwam, maar die, toen hij in maart 1874 een katerntje van het handschrift had gezien, aan Ottema ("het grote slachtoffer", aldus de inleider) schreef: "Hoe kan een handschrift uit 1256 er nog zo fris en gaaf uitzien?" Daarna verdween Reitsma bij de diskussies rondom het OLB, waarmee Ottema een belangrijke medestander verloor.
De inleider besprak vervolgens de proeven die zijn genomen om de ouderdom van het papier van het OLB-manuskript na te gaan, onder meer door de bejaarde apotheker Kuipers, de vakman Suringar, beiden te Leeuwarden, de papierfabrikant Smit van Gelder - Frederik Muller en door L.F. over de Linden. Ottema was door Over de Linden op de hoogte gebracht van het feit, dat bij zijn proef het papier wel degelijk stijfsel bleek te bevatten, wat strookte met de beweringen van Van Gelder & Muller, die konkludeerden: machinaal vervaardigd papier uit de 19de eeuw. Toch handhaafde Ottema in het voorwoord van de tweede druk der uitgave de zinsnede: "Dit papier is vervaardigd zonder stijfsel", wat pijnlijk was voor Over de Linden in zijn Helderse Kring.
Johan Winkler heeft het handschrift nooit gezien, Verwijs had aanvankelijk calques tot zijn beschikking en heeft later het handschrift nooit op het materiaal getest, zelfs niet toen hij daarvoor in Leiden zo bij uitstek in de gelegenheid was. In brieven aan Winkler toonde hij zich beslist sceptisch tegenover de echtheid te staan.
In het vervolg van zijn lezing wees de inleider op de aanwezigheid in die tijd van merkwaardige figuren in het genootschap, zoals Dirks, Eekhoff, Hooft van Iddekinge. Uit een onlangs gevonden brief van Eekhoff aan een Leidse geleerde spreekt een verlangen naar het echt-zijn, als de Leeuwarder archivaris wijst op de originaliteit van het gebezigde alfabet, de spelling van het Fries, "die kenners bewonderen" en op een verhaal (hetzij echt of verdicht), zoals tot dusverre niet bekend was. Intussen spraken de Leidse heren op 18 oktober 1871 het vonnis uit: het OLB is vals. Na 1878 (publikatie van Gallie) was de wetenschappelijke diskussie over de echtheid van de baan. Alleen in deze eeuw zou Wirth er nog een Lans voor breken.
Na de pauze kwam de inleider bij de vraag, wie de schrijver was, welke vraag hij dus niet kon beantwoorden. De tekst zelf is nog steeds niet geanalyseerd, en de incidentele analyses zijn onvoldoende en eenzijdig van opzet. Overigens belooft een volledige analyse voorlopig een ietwat chaotisch resultaat te zullen hebben, waarschuwde drs. Obbema.
Het hoeft trouwens helemaal niet zeker te zijn, dat het OLB in één keer is geschreven. Het blijft te betreuren, dat Dirk Goslings die het handschrift op last van Verwijs overschreef, in 1933 is overleden zonder door Murk de Jong te zijn gehoord. Maar een andere kans hoeft men niet te missen, namelijk te onderzoeken of het papier van het handschrift hetzelfde is als dat van een stapeltje papier, dat uit de nalatenschap van C. over de Linden afkomstig is en dat zelfs de paginering van de ontbrekende pagina's vertoont. Is dit papier inderdaad van dezelfde makelij, dan moet C. over de Linden „ergens van geweten hebben".
De door De Jong vastgestelde punten in het OLB die heenwijzen naar de kroniek van Ocko Scharlensis (Okko wijst op de Ocko van de kroniek: het OLB was uit een vloed gered, de kroniek bij een brand: beide geschriften hebben twee prologen: het jaartal 803 In het OLB korrespondeert met 903 hij scharlensis) noemde de heer Obbema opmerkelijk. Maar wie is dan Hidde? En wat betekent het jaartal 1256? De waarschuwing in de tekst dat men het handschrift niet aan de valse monniken moet tonen, past precies In de anti-klerikale wereld van Eelco Verwijs.
Met deze konstateringen beëindigde drs. Obbema zijn lezing, die wel veel „nieuwtjes" bracht, maar niet „het" nieuws dat wellicht de toehoorders hadden verwacht. Geen wonder, dat bij de nabespreking zowel grafologisch onderzoek als proefnemingen in een krimineel laboratorium werden bepleit! Een ander genootschapslid hoorden wij zeggen: "de oplossing moet de eerste vijf en twintig jaar ook nog niet worden gevonden. De zaak brengt daardoor te veel leven in de brouwerij". Zien wij het goed, dan zal het Amsterdams-Leids onderzoek voorlopig met die wens (ongewild) ongetwijfeld rekening houden!
No comments:
Post a Comment