[this blog post is in Dutch and may be translated later]
In De Andere Krant, nr. 49 (17-24 december 2022), p.17 staat een artikel van Rypke Zeilmaker met de titel Oudfries manuscript Oera Linda voedt controverse. Hieronder volgt een eerste reactie.
Jensma wordt uit zijn proefschrift De Gemaskerde God (2004) geciteerd (hk. 3 'Taal', p. 38):
Wie probeert het boek of een deel ervan in het Nederlands te vertalen, zal verbaasd zijn hoe gemakkelijk dit gaat. En zal zich ook realiseren, dat dit vooral komt doordat de zinsbouw in het boek in bijna alle gevallen gelijk is aan wat ook in het Nederlands doorgaat voor de meest begrijpelijke en correcte volgorde.
Na publicatie van Ottema's eerste uitgave in 1872 had iedere onderzoeker een vertaling tot zijn beschikking, maar hoe oordeelde taalkundige Eelco Verwijs (1830-1880), die als eerste gevraagd werd het handschrift te vertalen? (bron o.a.: Het Geheimzinnige Handschrift van de Familie Over de Linden door E. Molenaar, 1949; pp. 17, 23, 26, 38 resp. 39)
brief aan J.F. Jansen, 28 juni 1867
Vanmorgen heb ik een geheele speech gekopieerd die mij nog niet in allen deelen duidelijk is, maar die, zoo verre ik uit de kopie kon opmaken, allercurieust is.
brief aan C. Over de Linden, 13 oktober 1867
Zoo als ik zeide, was ik hoogelijk ingenomen met den vondst en deelde dien velen mijner vrienden mede. Een deel er van was zeer makkelijk verstaanbaar en, hoewel wat jonger kleur vertoonende, niet ongelijk aan de taal der oude Friesche Wetten uit de 13e en 14e eeuw. Doch er waren ook passages in, die ik niet verstond en nog niet versta en waarvoor nog al eenige naauwgezette studie zal noodig zijn, om ze te kunnen oplossen.
brief aan C. Over de Linden, 16 oktober 1867
U nu de vertaling van een los op zich zelf staand katern binnen kort te beloven, dat kan ik waarlijk niet, daar er zich moeilijkheden in voordoen, die misschien weken studie vereischen.
brief aan C. Over de Linden, 11 november 1869
Eindelijk zend ik U het handschrift terug, waarbij Gij de vertaling evenwel nog met smart zult missen. [...] Hier en daar is de vertaling zeer gemakkelijk en kan van 't blad geschieden; maar op andere plaatsen komen weer moeilijkheden voor, die nog al tijd en studie vereischen. 'k Hoop evenwel U nu eerlang te kunnen helpen.
brief aan J. Winkler, 11 oktober 1869
Hier en daar kan men de vertaling zoo opschrijven, doch er schuilen ook nog al moeilijkheden en vreemde woorden in. Nu weet ik wel, zoo ik er eens mee begin, ik niet eerder rust voor ik die heb opgelost, en zoo zou ik er veel te veel tijd aan besteden. [...] De zaak interesseert mij nog al, en 't is mijn doel dan ook niet om er mijne handen geheel af te trekken. [...] Zoo'n etymologische kwestie valt nog al in mijn smaak, [...] 't Is vreemd, dat er enkele zeer oude woorden in schuilen, dat ook de vormen op een vorig tijdperk der taal wijzen, terwijl andere uitdrukkingen zoo heel nieuw klinken.
Classicus Dr. J.G. Ottema (1804-1879) had kennelijk meer tijd en ook enige relevante ervaring: Hij was lid van het Friesch Genootschap sinds 1832 (bestuurslid sinds 1843) en bezorgde eerder delen van de vroeg-16e-eeuwse Friese kroniek van Worp van Thabor (1847 en 1871).
Verwijs en Ottema waren niet de enige ter zake kundigen die bereid waren de taal van Oera Linda serieus te nemen.
Mr. M. de Haan Hettema (1796-1873) was specialist in Oudfries, zoals blijkt uit een selectie van zijn relevante publicaties:
- 1830 Het Emsiger landregt, van het jaar 1312. Naar een oorspronkelijk oud-friesch perkamenten handschrift uitgegeven, en met eene nederduitsche vertaling en ophelderende aanteekeningen voorzien
- 1832 Friesche Spraakleer (studie van Friese spreektaal), met R. Rask
- 1832 Proeve van een friesch en Nederlandsch woordenboek
- 1834-1835 Jurisprudentia Frisica, of Friesche regtkennis, een HS. uit de 15e eeuw; 3 delen
- 1841 Het Fivelingoër en Oldampster landregt: een Oudfriesch handschrift uit de 14e eeuw
- 1846 Oude Friesche wetten - deel 1 (Hunsingoër regt. Rustringer regt. Broekmer regt. Emsiger regt; 1e en 2e codex)
- 1847-1851 Oude Friesche wetten - deel 2a/b (Jus municipale Frisonum/ Boetregisters. Geestelijke regten. Willekeuren. Lex Frisionum)
Hij schreef in de Leeuwarder Courant van 5 September 1871 een artikel, getiteld Oud Friesch Handschrift, in het bezit van den Heer C. Over de Linden te Helder.
Met betrekking tot de taal stelde hij daarin (cursiveringen als in origineel):
Het stuk is in de Friesche Taal geschreven; eene onderscheiding tusschen oud-Friesch en Land- of Boere Friesch ken ik niet. Ik kan alleen eene oudere en nieuwere spelling van die taal, want de uitspraak van het Friesch is nagenoeg nog dezelfde als voor eenige eeuwen, hetgeen dan ook de wereldberoemde taalkenner de Deen Professor R. Rask in zijne Friesche spraakleer heeft aangetoond, door ons de klanken van het Friesch in de Hss. voorkomende, te geven, zoo als die taalkundig behooren uitgesproken te worden, en die thans nog nagenoeg dezelfde zijn.
Wat nu de spelling in dit stuk voorkomende betreft, deze is, in mijn oog, veel meer overeenkomstig de oudere en zeer regelmatig, en veel beter en regelmatiger, dan van hen, die thans de taal schrijven; zoodat het te wenschen ware, dat men in de hoofdzaak die spelling overnam, dan zoude er meer eenheid in die spelling komen en het oorspronkelijke van de taal, beter dan nu, bewaard blijven. Thans schrijft men het met Hollandsche klanken, en in den hedendaagschen Hollandschen schrijftrant. Doch dit is niet te verwonderen. Geen der latere schrijvers in die taal, Gijsbert Japiks en de Gebroeders Halbertsma niet uitgezonderd, hebben zich volstrekt niet om de spelling van het in de Hss. voorkomend Friesch bekommerd. Alleen T.R. Dijkstra en voornamelijk de te vroeg ontslapen, H.S. Sijtstra waren het, die het spoor der ouden zoo veel mogelijk trachtten te volgen, en de waarde van die spelling niet uit het oog verloren.
Bovendien vinden wij reeds in onze photografiën eenige thans niet algemeen meer bekende woorden, die in het overige van dit geschrift wel zullen voorkomen en daardoor onze Friesche Woordenschat zouden kunnen aanvullen.
Ik beschouw het dus in de eerste plaats van belang om dit stuk in den Frieschen tekst door den druk bekend te maken; maar ook in de tweede plaats, — als men volgens het verslag den inhoud aanneemt, die zoo wel uit een Godsdienstig, als uit een Geschiedkundig oogpunt niet van belang ontbloot schijnt te zijn, — dat er dan ook eene Hollandsche vertaling bijgevoegd worde, om ook niet-Friezen met diens inhoud bekend te maken.
= = =
Drie jaar geleden werd een zomercursus Oudfries door de organiserende universiteiten van Groningen en Oxford als volgt aangeprezen:
Het Oudfries is een Oudgermaanse taal, het meest verwant aan het Oudengels. Waar Oudengels veel wordt onderwezen en bestudeerd, lijkt Oudfries een goed verborgen geheim te zijn, bestudeerd en onderwezen door slechts een handjevol experts.
|
Jacob Grimm |
Vooral sinds de taalkundige publicaties van Jacob Grimm (1785–1863) is het Oudfries een vakgebied geworden. Het zou interessant zijn om het oordeel van een specialist Oudfries te horen over de taal van Oera Linda, maar de stilte uit die hoek is oorverdovend. Het wordt niet besproken, noch wordt er ooit naar verwezen (zover ik weet).
Deze stilte wijst erop dat het onderwerp onder hen taboe is. Als de taal overduidelijk nep was, zou het makkelijk moeten zijn om uit te leggen waarom dat zo is. Het zou nog steeds een waardig onderwerp van discussie zijn, omdat er geen vergelijkbare creatie bestaat met Oudfries als één van de belangrijkste inspiratiebronnen.
MEER VOLGT
Onder andere:
Bewijs dat de bekende Oudfriese teksten ook vrijwel helemaal woord-voor-woord te vertalen zijn naar het Nederlands (en naar het Duits). Met andere woorden: Zinsbouw (syntax) van de spreektaal is door de eeuwen nou eenmaal nauwelijks veranderd. Dat Subsidiefries wèl op gekunstelde wijze zo-anders-mogelijk (dan Hollands) probeert te zijn is begrijpelijk.
Voorbeeld 1) uit De Sage van Karel en Redbad (c. 1200-1300), in Codex Unia
Tha thi koning Karle and thi koning Redbad fan Danemercum in that land comen,
Toen de koning Karel en de koning Redbad van Denemarken in het land kwamen,
tha bisette aider sine wei ina Franekra ghae mit ene herescilde,
toen bezette ieder zijn weg inde Franeker gouw met een legermacht
and quat aider, that land ware sin.
en zei ieder, het land ware zijns.
Da woldent wise lioed sena,
Toen wilden't wijze lieden (ver)zoenen,
ende da heren woldent bifiuchta.
en de heren wilden't bevechten.
Thach wisade ma there sona alsoe langh,
Doch wees men die verzoening alzo lang,
dat met op dae tweer koningen gaf,
dat men't op de twee koningen gaf
Voorbeeld 2) uit Proloog op de Keuren en Landrechten (zgn. ‘Graventijd’; vroege middeleeuwen), in het Rüstringer Handschrift:
Hir is eskriuin,
Hier is geschreven
thet wi Frisa alsek londriuht hebbe and halde,
dat wij Friezen alzulk landrecht hebben en houden
sa God selua sette, and ebad,
als God zelf vaststelde en gebood,
thet wi hilde alle afte thing and alle riuhte thing.
opdat wij hielden alle echte ding en alle rechte ding.
Efter thes bedon hit ande bennon alle irthkiningar efter Romulo and Remo,
Na dát geboden het en verklaarden alle aardkoningen na Romulus en Remus
thet weron tha tvene brother, ther Rume erost stifton,
(dat waren de twee broers die Rome eerst stichtten),
Julius and Octauianus, alsa hiton tha forma fiuwer kiningar,
Julius en Octavianus – alzo heetten de eerste vier koningen
ther to Rume kiningar weron.
die te Rome koningen waren.