29 June 2012

Jacques Fermaut ~ aug. 2006

Bespreking door Jacques Fermaut
in Semafoor ~ augustus 2006
van
"Het Oera Linda-boek ~ bezorgd door Goffe Jensma" (2006)
 (thanks, SEM!)










28 June 2012

Dossier 1937

[wijzigingen en toevoegingen d.d. 28-5-2021]
(uit het archief vd commissaris vd Koningin v Friesland ~ vindplaats: Tresoar)

Documenten 1, 2, 5, 6 en 7 hebben betrekking tot het Groot-Fries congres/ Friezendag (niet tot OLB). 

Overige stukken zijn mbt OLB en significant:
3) 22-3-1937 brief Prov. Bibl. Friesland (Wumkes) aan Molenaar.
4) vóór 22-3-1937 concept stichtingsbrief "Het Oera-Linda-Boek-Fonds" door Molenaar.
8) 12-6-1937 brief Molenaar aan Harinxma 
9) 17-7-1937 briefje Fries Genootschap aan Molenaar (geen morele of financiele steun)
(NB zie ook overdrachtsakte 1938)

= = = = = =
 
{1} Ljouwert, 19 Febrewaerje 1937.

Oan Syn Eksellinsje Mr. P.A.V. baron van Harinxma thoe Slooten,
[commissaris vd Koningin Friesland 1909-1945] to Ljouwert

Rjue Eale Hear,

De rige fen Great-Fryske kongressen scil dit jier forfette wirde mei in kongres, det hâlden wirde scil yn West-Fryslân op 29, 30 en 31 July 1937.
It scoe ús in greate eare wêze en in biwiis fen Jins meilibjen, as Jo in sit nimme woene yn it Eare-komité; de nammen fen de Hearen, dy 't lagelyk mei Jo útnoege binne, folgje hjirûnder.

Yn de forhopinge, det Jo tasizzing dwaen scille,
teikenje wy ús;
Mei de measte Heechachtinge,
V. Sipma, foarsitter útfierend komité
D. Rienks-Wallinga, skriuwster

[tevens aangeschreven:]
Jhr. Mr. Dr. A. Roëll to Haerlem [commissaris vd Koningin Noord-Holland 1915-1940]
Freiherr Georg von Eucken-Addenhausen to Esens (East-Fryslân) [Präsident Ostfriesischen Landschaft 1934-1942]
Perf. Dr. Th. Siebs to Breslau [taalkundige & filoloog gesp. in Friese taal]
Dr. G.C. van Balen Blanken to Bovenkarspel [medeoprichter en eerste voorzitter van het Historisch Genootschap Oud West-Friesland]
Mr. H.C. Leemhorst to Hoarn [burgemeester aldaar 1933-?]
J.C. Haspels to Enkhuzen [burgemeester aldaar 1935-1949]
P.C.J. Peters to Medemblik [burgemeester aldaar 1932-1944]

======

{2} Lwd. 24 febr. '37

Naar aanleiding van nevens aangehaald schrijven heb ik de eer u mede te deelen, dat ik de uitnodiging zitting te nemen in het eere-comité van het Groot-Friesch Congres, dat van 29-31 Juli as. in Westfriesland gehouden zal worden, gaarne aanneem.

======

{3} [kopie ter informatie]

Provinciale Bibliotheek van Friesland.
Kanselarijgebouw, Turfmarkt 13, Leeuwarden.

Leeuwarden, 22 maart 1937.

Geachte Heer MOLENAAR,

 Volgens afspraak heb ik zaterdag met Mr. BOELES op het Museum een onderhoud gehad naar aanleiding van Uw concept-stichtingsbrief van de stichting "HET OERA-LINDA-BOEK-FONDS TE LEEUWARDEN".
 Het zou te ver voeren het geheele verloop van het gesprek mede te deelen, maar de slotsom komt hierop neer. Mr. BOELES staat sympathiek tegenover een herdruk van Dr. OTTEMA's vertaling, uit kracht van de overweging, dat het O.L.B. een allerbelangrijkst geestelijk dokument is in de Friesche beschavingsgeschiedenis, waarnaar steeds vraag zal blijven. Aan de door U bedoelde stichting kan het Friesch Genootschap zich niet binden, maar Mr. BOELES adviseert wel, dat U zich in verbinding stelt met een ondernemend uitgever (in geen geval SCHAAFSMA), waarvoor dan het genoemde bedrag van Fl.500.-- als waarborgfonds zou kunnen dienen. De uitgave, die Prof. WIRTH bedoelt, behoeft in geen geval een belemmering te zijn voor de Uwe.
 Zooals ik U reeds meermalen verklaarde is het voor mij van minder beteekenis wie het O.L.B. heeft geschreven. Het komt voor mij aan op de innerlijke, geestelijke waarde, als een getuigenis van Westfriesche vrijheidszin in een tijd toen het Friesche volkseigen met volslagen ondergang werd bedreigd. Zoowel de moreele en letterkundige factor, als de geestelijke sfeer, die er uit spreekt, gaan mij boven de authenticiteit en de historische feiten. Wat de Max Havelaar heeft beteekend, kan het O.L.B. alsnog beteekenen voor de Friesche stam.
 U moogt dit publiceeren, zoo U wilt. Wellicht kan het dienstig zijn voor een eventueele uitgave. Ik geef U en Uw geestverwanten in overweging, de breede opzet van Uw stichting te laten varen en mij te bepalen, eenvoudig en praktisch, tot een nieuwe editie. Wellicht is de Heer A.J. OSINGA te BOLSWARD er voor te vinden. Het past in zijn kader. En mijn advies is hem niet onverschillig.
 Ook verder ben ik bereid Uw pogingen te steunen.
 Met vriendelijke groeten,
 Uw dw.
 w.g. [G.A. Wumkes]

======

{4} [ongedateerd, kennelijk van vóór 22 maart 1937, en opgesteld door E. Molenaar]

Concept-STICHTINGSBRIEF,
van de Stichting "HET OERA-LINDA-BOEK-FONDS" te LEEUWARDEN.

Algemeene bepalingen.

Artikel 1.
Door het FRIESCH GENOOTSCHAP van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde te Leeuwarden;
het WEST-FRIESCH GENOOTSCHAP
en den Heer C. Over de LINDEN te Amsterdam,
wordt een bedrag van Vijf honderd Gulden afgezonderd en daarmede te Leeuwarden opgericht een Stichting, onder den naam van "Het Oera-Linda-Boek-Fonds".

Artikel 2.
De Stichting heeft ten doel het bevorderen van de uitgave en verspreiding van den authentieken tekst, met Nederlandsche en andere vertalingen, van het handschrift van de familie OVER DE LINDEN (bekend als "THET OERA LINDA BÔK", welke naam Dr. J.G. Ottema aan de door hem bewerkte en in druk uitgegeven eerste en tweede Nederlandsche uitgave van het handschrift heeft gegeven), alsmede de verdieping en verbreiding van de kennis omtrent alles wat met dit boek verband houdt.

[etcetera]

======

{5} 's-Gravenhage, 24 Maart 1937.

Hooggeachte Heer van Harinxma,
 Mag ik mij veroorloven Uw gewaardeerde bemiddeling in te roepen ten einde in staat te worden gesteld een vraag te beantwoorden, die mij door den Duitschen Gezant alhier wordt gesteld? De President der "Ostfriesische Landschaft" te Aurich, een zelfbesturend lichaam, heeft zich tot het Auswärtige Amt gewend met de vraag of de Duitsche Regeering bedenking ziet tegen deelname door Duitsche Friezen aan een algemeenen Friezendag, die tegen het eind van Juli a.s. te Hoorn zou worden gehouden. De Heer van Eucken voegde daarbij, dat die bijeenkomst geen politiek karakter zou hebben, terwijl het Auswärtige Amt in elk geval een toestemmend antwoord afhankelijk zal stellen van de voorwaarde, dat de Duitschers zich niet met Nederlandsche binnenlandsche aangelegenheden zullen mogen inlaten.
 De vraag is nu, of overigens die Friezendag uit een oogpunt van Nederlandsche organisatoren en vermoedelijke deelnemers van dien aard is, dat, hetzij uit Nederlandsch - hetzij uit Duitsch oogpunt - geen ongewenschte complicaties zijn te vreezen. Zoude U mij dienaangaande iets naders kunnen laten weten? Het is mij bekend, dat sommige dergelijke bijeenkomsten in het verleden een volkomen onschuldig karakter hadden, doch ik weet niet in welke handen de voorbereiding van het in Juli te houden congres is.
 Met veel dank bij voorbaat voor het gevolg dat U wel aan mijn verzoek zal willen geven en de uitdrukking mijner bizondere hoogachting, heb ik de eer te verblijven
 Uw dw. dr.
 w.g. [wie?]

======

{6} Domburg 29 maart '37

Hooggeachte Heer,

Tengevolge van mijn verblijf alhier in verband met de voorwereldlijke postregeling van kleine plaatsen ontving ik uw schrijven dd 24 maart ll met grote vertraging.
Ik haast mij dus daarop te antwoorden. Mij dunkt dat niet te vreezen staat dat van den Friezendag die in het laatst van Juli as te Hoorn zal worden gehouden uit Nederlandsch of uit Duitsch oogpunt met het oog op de politieke omstandigheden complicaties zijn te wachten. De directe leiding berust bij de West Friesche Friezen waar de zeer ... wensch in allen die van Friesche zijde daaraan deelnemen is alle politiek gedoe uit te sluiten. Vertegenwoordiger in het Friesch Genootschap bij de voorbereiding is Dr. Sipma te Leeuwarden die het Friesch doceert a/d academie te Groningen en Prof. ... te Amsterdam zal ... als voorzitter optreden. Ik geloof dat het in elk geval aan die beide heeren veilig kan worden overgelaten het congres binnen de wetensch grenzen te houden. Het laatste Friezencongres in deze provincie werd in 1927 gehouden en door mij gepresideerd. Ik heb bij deze gelegenheid zulks niet opnieuw wilten doen uitsluitend omdat ik ertegen opzag in de zomertijd extra werken mij te nemen maar absoluut niet omdat ik eenige vrees van politieke verwikkelingen had.

======

{7} 's-Gravenhage, 31 maart 1937

Hooggeachte Heer van Harinxma,
 Mag ik U ten zeerste danken voor de inlichtingen die U zoo vriendelijk was mij in Uw persoonlijk schrijven van 29 dezer met betrekking tot de a.s. Friezendag te Hoorn? Ik heb deze gegevens grootendeels aan het Duitsche Gezantschap doorgegeven en twijfel niet of zij zullen al datgene zijn wat gewenscht wordt.
 Met herhaalden dank en de uitdrukking mijner bizondere hoogachting, heb ik de eer te verblijven,
Uw dw. dr.
 w.g. [wie?]

======

{8} Brief Molenaar aan Harinxma d.d. 12-6-1937
 
Franeker, 12 Juni 1937.
Turfkade 3.

Den Weled. Gestr. Heer
Mr. P.A.V. baron van HARINXMA thoe SLOOTEN,
[commissaris van de koningin te Friesland en voorzitter Friesch Genootschap]
te LEEUWARDEN,

Weled. Gestr, Heer,

Beleefd veroorloof ik mij de vrijheid mij schriftelijk tot U te wenden, om een oogenblik Uw aandacht te vragen voor een aangelegenheid die, zooals U wel bekend is, reeds geruimen tijd mijn belangstelling gaande houdt en m.i. deze belangstelling ook ten volle waard is,

Ik meen thans niet langer te moeten wachten en aarzelen om ook U — voornamelijk in Uw kwaliteit van Voorzitter van het FRIESCH GENOOTSCHAP — omtrent deze aangelegenheid (n.l. het Oera-Linda-Boek-vraagstuk) en aangaande mijn bemoeiïngen en plannen te dezer zake een en ander mede te deelen, in de hoop, dat U wel het geduld en de goedheid zult hebben om eenige aandacht aan dit schrijven en aan den inhoud der beide bijgevoegde bescheiden te schenken.

Deze bescheiden behoeven naar ik meen geen uitvoerige toelichting.

De ontwerp-stichtingsbrief, voor een in 't leven te roepen "FONDS", geeft duidelijk en in kort bestek het doel aan, dat in dezen door mij wordt nagestreefd (n.l. het zoo mogelijk bevorderen van een authentieke uitgave van het O.L.B.), terwijl de bijgevoegde brief — die daarmede verband houdt — U inlicht, hoe hierover thans gedacht wordt in bepaalde kringen in Friesland in Uwe omgeving.

In de ontwerp-Stichtingsbrief wordt het FRIESCH GENOOTSCHAP als een der oprichters van het te stichten "Fonds" genoemd. De deskundige, die zich bereid verklaarde vorm en inhoud te geven aan dit ontwerp, overtuigde mij dat het van het allergrootste belang zou zijn, dat vooral het FRIESCH GENOOTSCHAP bereid bevonden zou worden een dergelijk "Fonds" mee op te richten en te beheeren, omdat dit tevens de mogelijkheid van later wetenschappelijk onderzoek in hooge mate zou kunnen bevorderen.

Een oprichtingsbijdrage is onder bepaalde voorwaarden reeds toegezegd, teneinde mogelijke bezwaren van finantieelen aard van de zijde der genoemde Genootschappen te ondervangen.

Dr. WUMKES verklaarde mij, bij eene hierover met hem gehouden bespreking, onmiddellijk bereid deze zaak aanhangig te maken bij het FRIESCH GENOOTSCHAP en heeft daaraan ook gevolg gegeven, zooals blijkt uit het bijgaande, door hem gewaarmerkte, afschrift van zijn brief aan mij van 22 Maart j.l.

De familie OVER DE LINDEN zegde ook alle medewerking toe.

Het was voor mij een groote teleurstelling uit het schrijven van Dr. WUMKES te vernemen, dat het FRIESCH GENOOTSCHAP, bij monde van Mr. BOELES, verklaarde, zich niet aan de stichting van een "FONDS" te willen binden, dat in de eerste plaats bestemd is voor een uitgave van de authentieke tekst van het O.L.B.

Voor risico van een particulieren uitgever zal nu getracht worden een nieuwe herdruk van de uitgave van Dr. OTTEMA aan de markt te brengen.

Ik betreur het ten zeerste, dat bij den tegenwoordigen stand van het O.L.B.-vraagstuk — blijkende uit het gewijzigde inzicht van Dr. WUMKES en Mr. BOELES — het FRIESCH GENOOTSCHAP zelfs geen moreelen steun wenscht te verleenen aan een uitgave van de authentieke tekst van het geheimzinnige handschrift van de familie OVER DE LINDEN, dat telkens weer van zich doet spreken en nu reeds meer dan een halve eeuw de kritiek trotseert.

Genoemde familie is volkomen te goeder trouw, Het FRIESCH GENOOTSCHAP heeft dunkt mij aan deze familie ook wel iets goed te maken.

Een poging om met West-Friesche Genootschappen in verbinding te komen, heb ik tot nu toe niet gedaan, omdat ik nog geen adressen ontvangen heb, waartoe ik mij zou kunnen wenden.

Tot zoover hebben voorloopig mijn bemoeiïngen geleid en, alvorens verdere stappen in andere richting te doen, meende ik niet te mogen nalaten U, in de eerste plaats als VOORZITTER van het FRIESCH GENOOTSCHAP, met dezen stand van zaken in kennis te stellen.

Ik zou zoo gaarne wenschen met dit schrijven te mogen bereiken, dat U een indruk gekregen hebt van den aard en den ernst mijner bemoeiïngen en ik koester tevens heimelijk de hoop, dat deze brief met bijlagen U aanleiding zal mogen geven deze zaak alsnog bij het FRIESCH GENOOTSCHAP ter nadere bespreking en behandeling aan te brengen.

Tot eene bespreking, indien U dit gewenscht mocht achten, verklaar ik mij gaarne bereid.

Met de meeste hoogachting,
[w.g. E. Molenaar]





======

{9} [Aan] E. Molenaar
Turfkade 3 Franeker

Lwd 17 juli '37

Uw nevens aangehaald schrijven besprak ik in de laatste bestuursvergadering van het Friesch Genootschap. Als resultaat kan ik u mededeelen, dat genoemd bestuur niet bereid is aan een nieuwe uitgave van het Oera-Linda-Bok steun, moreel of financieel, te verleenen.

Iman Wilkens ~ nov. 2006

From Semafoor (with thanks):







Iman Wilkens ~ feb. 2005

In Semafoor:





Wigholt Vleer, 29-8-1959

translation and comments later







Wigholt Vleer, 14-3-1996

[edited 19-5-2024]
Translation of letter-fragment by Wigholt Vleer (1919-1999), dated 14-3-1996.

"I got involved in the OLB-case, when a well-known Westfrisian, mr.dr. Arian de Goede, gave me the advise and mission to investigate a book-trader from the Nw. Westerstraat, in the archives of Enkhuizen. This was concerning the Oera Linda Book. 

The reason was that this De Goede, later professor in Bandoeng (Dutch Indies), had notes of his great-great-grandfather Arian [Cornelisz] De Goede [1766-1842], mayor and dike-grave of the Schermer-polder, about a book-trader in the Nw. Westerstraat, who would own a chronicle that went back to 2000 BCE. He wanted to buy the chronicle, but the man did not want to sell it, because it was an age-old family-chronicle. 

De Goede read aloud this note in a meeting at his home in Utrecht in 1950. For this meeting he had invited: Dr. Nieuwenkamp and Dr. Rühl, both heraldists, who had examined the Over de Linden coat of arms and dated it as from the late 18th century (...); mister Molenaar, who had just published an important brochure, in which he proved that the book had been in Enkhuizen in 1848; a Mr. Jacob from Utrecht  (...); J.F. Overwijn, author of the 1941 and 1947 editions of the OLB; a professor from Stockholm (this turned out to be Hermann Wirth, who had lied about his identity). There were two more persons, who said nothing and who's names I forgot, and finally there was me."

 Whole letter here:
I. Arian de Goede (1766-1842), son of Cornelis de Goede and Bregtje van Wuijven

II. Cornelis de Goede (1809-1871), son of Arian de Goede (1766-1842), who supposedly wanted to buy the OLB manuscript from book-trader Jan Andries Over de Linden (c.1718-1794) in Enkhuizen.

  III. Arian de Goede (1845-1902), son of C.d.G.

  IV. Gerardus Johannes de Goede (1884-1943), mayor of Wijdenes, son of A.d.G.

V. Arian de Goede (1915-1957), son of G.J.d.G., see letter 1996 by W. Vleer.

Mr. dr. Arian de Goede (1915-1957) left his detailed archive to the North-Holland Archives in Haarlem.
See: http://www.noord-hollandsarchief.nl/search/?miview=inv2&mivast=236&mizig=210&miadt=236&micode=197&milang=nl&mizk_alle=De+Goede#inv3t1
His great-great-grandfather was indeed Arian De Goede (1766-1842) and mr. dr. AdG has indeed been professor in the Dutch Indies (c.1951-1954), as Vleer writes. He also lived in Utrecht in 1950.

Together with Herman Wirth ("prof. dr. Herman Felix Wirth Roeper Bosch" as he sometimes named himself) he had founded "Stichting voor Oergodsdienstgeschiedenis" in 1949, but within 2 months they ended it as a result of conflicts.

Other than a book by Overwijn, the inventory has no entries that directly refer to the OLB, but it is clear that De Goede invested much effort in Westfrisian history, language and culture.

If the note of his g-g-grandfather really exists it would be highly significant.
There should be references to it somewhere in his notes or correspondence.
Jensma did not mention De Goede in his thesis.
This deserves further investigation.

27 June 2012

Letters Ottema & Over de Lindens

Translations of correspondence (letters and -fragments) between Dr. J.G. Ottema and the Over de Lindens (between 1871-1877), in chronological order.

1) Cornelis Over de Linden to Dr. Ottema, 08-11-1871:

Den Helder, 8 November 1871

Dear and erudite sir,

I am pleased that we have come to an agreement.

When nothing is in the way, one can think more clearly. Therefore I will once more point at my earlier comments.

You would prefer to translate 'poppenkoningen' into 'papenkings' ['paap' is an invection for catholics]. Here in Westfriesland strangers are called 'pop', terms like 'poppe-horses' and '-pigs' are known too.

Thus you would not risk a mistake if you would use 'strange kings' for 'poppa koningen'. You say: "In Apolonnia's book, the 'Formleer' is the purest representation of Godness, that most agrees with the Christian view. More sublime than Jehova from the old Testament, who goes for a walk in the garden of Eden in the morning, to have a chat with Adam.

If you want to prevent that many people will put the book aside, prejudiced at first sight, you should - according to my modest mind - avoid things that can upset people. One catches more flies with syrup than with vinegar.

[...]

When children need to swallow a bitter medicine, to free them of worms that hinder their growth, we don't say: "swallow this, stupid, because it's for your own good"; but we comfort them with sweet words and candy.

That's how scholars who want to elevate the people should act, rather than inveigh them with terms like grey, donkeys, etc.

You want to replace the word 'od' with 'animosity'. On page 128 I find FIAND for enemy. I would rather see you use 'fertilising force' - or a more appropriate term. The word animosity will cause animosity. [Ottema would later change 'animosity' in 'hatred'.] When one speaks to youths about love, they will fall in love. But when one speaks to them of war, they will separate in groups and play soldier, to the great pleasure of despotism.

[...]

Having nothing else bothering me, I greet you friendly, and am respectfully at your service,

C. Over de Linden.

======

2) Cornelis Over de Linden to Dr. Ottema, 16-11-1871:

I don't have the slightest doubts that one day the truth will come float to the surface, but now that I have studied your translation, I figure that the laws described in it are very radical, and that when the theology it teaches would become that of the people again, all sorts of clergymen would have to find a new job. That is why I think they will oppose it as much as is in their power.

======

3) Cornelis Over de Linden to Dr. Ottema, dated Den Helder 11-06-1872 (Dutch original here):

Honorable and very learned Sir!

A request for revision, says W. de L. in Spectator magazine of 21 October 1871 # 42, the same I ask you, and all who reject the so-called 'RUN-SKRIFT' as of younger date.

In your translation I read: "Oh dear, never let the eyes of a monk gaze upon this script, they speak sweet words, but... etc."

From this fear of monks I dare conclude, that they had already captured many of our old manuscripts. I also dare believe that the Over de Lindens have not been the only ones, who possessed the book of Adela Follistar. When I follow the history of the manuscript, I dare assume that the Romans, the Phoenicians, the Greeks and all Mediterranean peoples learned the letterscript from us.

Not copied from the geometric lines of the Jol, but from less neatly produced Frisian manuscripts.

In the times when I tortured myself trying to read the handwriting, someone said to me that they might be Phoenician letters. So I looked for a book about the Phoenician language and found one with the title: "Paläographische Studien über phönizische und punische Schrift - Herausgegeben von D. Wilhelm Gesenius. Mit 6 lithographirten tafelen. Leipzig 1835."

The letters in that book are very different, but many of them are similar to the STAND and the RUN-SKRIFT as presented in the manuscript. Many or most of the prints of tokens with letters, depict women's heads, that reminded me of the Frisian honorary Mothers. The author says that every Phoenician colony had its own letterscript. But I could not follow him, because he compared the letters with Hebrew ones, which I don't know.

If my notion is right, we have been the lettergivers of all Mediterranean peoples. As the Nordic peoples always have been - and still are - the real sea dogs, the French with all their elevated theories not excluded, they were also most in need of letters and ciphars.

That the monks, who have invented their own letterscript, stifled ours to make it unreadable, lies in their nature. But who knows how many Copies of the book of Adela's Folstar remain here and elsewhere with kings or in Rome. Now that more than a thousand years have passed, they may have introduced the walking script as capitals, because they are similar to our capitals.

If you are so weak as to reject the walking script, out of fear for some barkers, than it is as if you want to duel with the sheath, while passing the sword to them.

For in the manuscript it says: "When Fàsta was Mother of honor, she made the running or walking script out of it. The Witking, that is sea king Godfried... etc." So, if the runscript was added more recently, then the above fragment was also added, and then anything can have been added. So I keep protesting against the mutilation.

[...]

After affable greetings, also to your Niece,
Yours,
C. Over de Linden

======

4) Cornelis Over de Linden to Dr. Ottema, 26-10-1873:

I gave a copy of The Oera Linda Bok [Ottema's translation] to a cousin of mine who works in the town hall of Enkhuizen. He borrowed it to the gentlemen of the town hall. One of those gentlemen made the remark, that the ALDEGAMUEDE must be the 'Oudergouw' near Enkhuizen, NOT 'Ouddorp' near Alkmaar. This 'Oudergouw' is a brook right behind the city that is being dried these days. It is three poles, that is half a tide or three hours from Medeasblik.

======

5) Dr. Ottema to L.F. Over de Linden, 04-03-1875:

For our ciphars we are not indebted to the Arabs, for the simple reason, that they never used such figures as ciphars, and we therefore could not have gotten ours from them.

======

6) Dr. Ottema to L.F. Over de Linden, 26-01-1876:

Od (anger, rage, hate, animosity) trad to-ra binna, means that hate entered the hearts of the three daughters of Irtha; this hate was obviously inherited by all of their descendants, and this is cause of the inborn, innate animosity specially in Finda's and Lyda's posterity against Frya's children. An animosity that will not end until the people of Finda and Lyda will be exterminated, and the people of Frya at the final victory will remain and inherit and possess the whole earth.
This animosity dominates all of history in the OLB and still goes on in our days. Frya's people pervade in all continents and establish European supremacy all over the earth. Everywhere the peoples of Finda and Lyda will have to submit or disappear.

======

7) Dr. Ottema to L.F. Over de Linden, 17-3-1876:

Dear Sir!
I will answer both your questions shortly.
First, where does the story (or statement) come from, that we (the Western peoples) would have borrowed our ciphers from the Arabs?
It is not a story, and not based on any historical fact, but a wild guess, that has been parroted by the gullible crowds for three centuries now. Much was written about that. When scholars asked the question, where our ciphers had originated, they tacitly assumed, that they had to come from abroad; because it was out of the question that the peoples of Middle and Western Europe had invented anything by themselves. Therefore one of them guessed that the Hebrews, another that the Phoenicians, and yet another that the Egyptians would be the inventors of our ciphers. Each argued his opinion with erudition. The ones who claimed it had been the Arabs were most successful, because the latter were known to use a decimal system. But one forgot, that if we had learned our ciphers from the Arabs, we would also have adopted the shape of those Arabic ciphers. And that's how this guess was accepted as a prevailing truth.
Concerning your other question, what proof there is for my statement, that the figures in the Alhambra decorations were derived from the Fryan script, I can only say this. There is no positive evidence, only a negative one. Namely, they could not have been derived from anything else. Apparently they are not random fantasy shapes, but deliberate imitations of figures that one has seen somewhere. And where else can they have seen them than in the shapes of the western ciphars?
Who finds this statement somewhat bold, may answer the question differently, and show where else these figures were found.
It would please me to learn from you what rev. Grottendiek will reveal of his research. But always remember, that no-one can measure the spirit of the book, who does not completely understand the language, and can observe and consider all nuances in variety of language form, spelling, and style in all parts that are collected in the book.
With kind greetings

======

8) Dr. Ottema to L.F. Over de Linden, 13-06-1876:

On a memorial stone of Domburg Neef Teunis is standing next to Nehalennia.
You can also see him on the tower of Zierikzee, where he has the job of weather vane,
and all his life was known to the people of Zierikzee as nothing other than Neef Teunis.

======

9) Dr. Ottema to L.F. Over de Linden, 24-06-1876:

I wish someone would act who is courageous enough to defend the OLB in public, without fear for the systematic intimidation.
Because all the howling is intimidation, started by Spectator magazine and systematically sustained.
There are enough proponents, but they dare not speak, out of fear of being declared fool or villain.

======

10) Dr. Ottema to L.F. Over de Linden, dated june or july 1876:

Concerning the waterlines, the making of paper on wire frames was invented by the Goths in Spain between the years 1035 when Toledo was conquered, and 1238 when Valencia was conquered. They already used watermills and stamping techniques to process cotton tatters. See: Meyers Conversations Lexicon; art. Paper.
[...] Remember this: no chlorine and no amylose, therefore no machine-made paper. I would be surprised if the ink is anything else than pure lamp-soot, that remains black and does not corrode the paper.

======

11) Dr. Ottema to L.F. Over de Linden, 03-03-1877:
(About a letter he had received from E. Leyte, editor of the German Correspondent in Baltimore, dated 6-2-1877.)

The author informed me that in the wide mouth of the Amazon River, a group of islands is located, known as 'Inkas Islands', and inhabited to date by a human race with blue eyes and blond hair.
This information was of great value to me, because until now I had found nothing, that I could use to determine with some probability, a spot where Inka might have landed. I always expected that he would have ended up somewhere at the north-coast of Brasil, but now it has become clear to me, that the name of these islands keep a memory to Inka, and prove that he sailed and settled there with his fleet. The descendants of this colony of Frisians and Fins (specially the latter) will have moved land-inwards along the coasts of the Amazon River during many centuries, until they arrived at the west coast of America, where they were found back in Chile and Peru, 3500 years later.
Isn't it remarkable that someone in Baltimore is motivated to send me a message that unexpectedly explains such a great mystery?
And isn't it remarkable as well that on those Inka Islands the Frisian type was preserved, and in Peru and Chile the Finnish type is found?

======

12) Dr. Ottema to L.F. Over de Linden, 16-03-1877:

But now for something of great importance. The black lions of Apollonia with the Marsaten have been found in Switzerland! They had always bothered me, although I for myself was confident, that they someday would show up; because the OLB does not lie!
Mr. J. Dirks namely informed the meeting that he had received a letter from Switzerland, from one of his prehistoric congress friends, about archaeological finds there. In a collection of bones of various species (including humans), the remains had been found of lions of a special species, that is now extinct. For us this is a colossal discovery!

======

13) Dr. Ottema to L.F. Over de Linden, 04-05-1877:

These days I realised something concerning Beckering Vinckers' accusation of a cunningly devised plan.
Your father did not have a plan to have the manuscript printed or made public. Under pressure of Verwijs, and when the content was still unknown to him, he had initially agreed, but when he got disappointed that Verwijs did not keep his promise [to translate the manuscript], your father believed he was no longer bound to the permission he had given. Please read our letters from early 1871 (I think), and you will see how he resisted with tooth and nail against my plan for publication. Someone who wants to mislead the world would not do that, he would have grabbed the opportunity to carry out his deception with both hands. Kuipers [the printer] and I almost had to force him, and harsh words were exchanged.

======

14) Dr. Ottema to L.F. Over de Linden, 19-05-1877:

Dear Sir!
The publication of your defence was well received. Whoever I asked thought the booklet was well written and had read it with pleasure. I sent a copy to Dr. Vitringa, trusting that he will mention it in the Deventer Newspaper, just like he discussed Beckering Vinckers' brochure.
As always busy researching, rethinking and collecting, I have elaborated a comment these days, that I will explain to you. Concerning the manuscript it is important, specially because Suffridus Petrus, de Scriptoribus Frisiae mentions in his introduction, that Friso left several writings, one of them a travel diary and biography; that he had written them in the Frisian language and with Greek characters, and that his successors wrote just like that, until the times that the Roman script became current in Germania.
He did not mention how or where he had learned about that (as was not his habit), but he can not have sucked that out of his thumb.
Something must have come to his knowledge of Frisian notes, from the times in which the Ovira Lindas wrote, and that travel diary (about the journey from India to Friesland) may be related to Ljudgert's diary.
Informations like this from Suffridus used to be considered as fabulations, but among those fabulations there may turn out to be more truth than was presumed. It is also acknowledged that Suffridus Petrus never lied, but that he would have copied from earlier sources.
Receive this letter in good health and be friendly greeted.
P.S. I may have an immodest request: can I keep the copy of Volney, as a souvenir to your father?