Genealogy of Hendrikus Kuipers, Ottema's publisher

Ancestors, family and descendants of Hendrikus Kuipers, 

publisher of the first Oera Linda book translation by Dr. Ottema 

(as well as various booklets discussing it)

H. Kuipers

H. Kuipers

B. Scheltinga Oosterbaan

kwartierstaat Henderikus Kuipers

16) Hendrik Kuiper ?-1781?

17) Cornelia van Nispen 1710-1786

18) Christoffel Otto ?-1762

19) Adriana Bouman

20)

21)

22)

23)

24)

25)

26)

27)

28) Eeke Menalda

29) Antie Blixma

30) Jacob Kuiper ?-1779

31) Maria Esges ?-1782

8) Aart Kuipers 1737-1823

9) Elisabeth Otto 1745-1814

10)

11)

12) Hermanus van Schouwenburg ?-1783

13) Margaretha Lingelmans ?-1769

14) Poppe Menalda 1729-1782

15) Foekje Kuiper 1732-1806

4) Christoffel Kuipers 1765-1837

5) Maria R. Petraeus 1756-1817

6) Henderikkus van Schouwenburg 1760-1813

7) Anna Menalda 1756-1831

2) Aart P.H. Kuipers 1799-1876

3) Margaretha van Schouwenburg 1800-1869

1) Henderikus Kuipers 1827-1907

1a) Henderikus Kuipers, z.v. (2-3) Aart Petrus Henricus Kuipers en Margaretha van Schouwenburg, geb. 23-7-1827 Leeuwarden, ovl. 25-6-1907 Haarlem, koopman 1855/ boekhandelaar 1858: uitgever van Dr. J.G. Ottema;
geh. (1) 11-7-1855 Leeuwarden
Aaltje Plantenga, geb. 6-6-1833 Leeuwarden, ovl. 15-10-1861 Leeuwarden (in kraambed), d.v. Tjalling Broers Plantenga (lakenkoper) en Petronella Petrus Waller;
geh. (2) 25-8-1886 Leeuwarden
Baudina Scheltinga Oosterbaan, geb. 13-3-1831 Harlingen, ovl. 26-8-1896 Haarlem, d.v. Allard Scheltinga Oosterbaan en Geertje Poelman.
Kinderen uit (1):

1. Margaretha Kuipers, geb. 29-4-1856 Leeuwarden ==>> zie II.1)
2. (Petronella, geb. 4-4-1858 en ovl. 23-7-1858 Leeuwarden)
3. (Aart Petrus Henricus, geb. 26-4-1859 en ovl. 16-5-1859 Leeuwarden)
4. (Aart Petrus Henderikus, geb.11-10-1861 en ovl. 19-10-1861 Leeuwarden)

- - - - - - - - - broers

J. Kuiper

A. Hommes

1b) Jacob Kuiper, z.v. (2-3) Aart Petrus Henricus Kuipers en Margaretha van Schouwenburg, geb. 9-4-1830 Leeuwarden, ovl. 7-1-1876 Leeuwarden, koopman;
geh. 25-5-1859 Leeuwarden
Annigje Hommes, geb. 1835 Leeuwarden, ovl. 2-8-1920 Den Haag, d.v. Cornelius Hommes en Hiltje van der Meer

Kinderen:

1. (Aart Petrus Henricus, geb. 25-12-1860 en ovl. 14-2-1861 Leeuwarden)
2. Aart Petrus Henricus Kuipers, geb. 2-12-1862 Leeuwarden, ovl. 26-4-1895 Lochem, koopman; geh. 10-8-1889 Lochem Aaltje Alberdina Elizabeth Schoonman, geb. 18-11-1863 Rotterdam, d.v. Rik Schoonman en Gerharda Everdina Gubeil, hertr. Pieter Abraham de Rochefort.
3. Hiltje Kuipers, geb. 3-10-1864 Leeuwarden, ovl. 1-3-1943 Amersfoort; geh. 6-10-1885 Lochem August Wilhelm Bachmann, geb. 23-1-1860, 1e luitenant, z.v. August Anthonie Elias Herrmann Bachmann en Wilhelmina petronella Mesenig.
4. Margaretha Kuipers, geb. 16-6-1867 Leeuwarden (geen nadere gegevens bekend)
5. (Cornelius, geb. 10-9-1870 en ovl. 30-4-1871 Leeuwarden)
6. Cornelia Kuipers, geb. 13-4-1873 Leeuwarden, ovl. 22-3-1939 Utrecht; geh. Hijlke Eesges Hoekstra, geb. 1867, ovl. 1-12-1937 Utrecht, z.v. Eesge Klazes Hoekstra en Janke Hijlkes Hijlkema.

- - - - - - - - - broers

M. Kuipers

M. Kuipers

M. Kuipers

A. Ens

A. Ens met Christoffel

A. Ens

Anna Ens met Aart, Maria, Petrus en Henderikus

1c) Marius Kuipers, z.v. (2-3) Aart Petrus Henricus Kuipers en Margaretha van Schouwenburg, geb. 6-7-1832 Leeuwarden, ovl. 23-3-1895 Leeuwarden, apotheker te Leeuwarden;
geh. 9-6-1862 Harlingen  
Anna Ens, geb. 2-4-1838 Harlingen, ovl. 20-5-1893 Leeuwarden, d.v. Petrus Ens en Maria van Schouwenburg
Kinderen:

1. Aart Petrus Henricus Kuipers, geb. 24-6-1863 Leeuwarden, ovl. 25-6-1929 Utrecht
2. Maria Kuipers, geb. 7-5-1865 Leeuwarden, ovl. 8-4-1889 Leeuwarden
3. Petrus Kuipers, geb. 23-9-1867 Leeuwarden, ovl. 15-12-1927 Nijmegen, boekhandelaar; geh. 11-12-1895 Meppel (gesch. 15-10-1918 Meppel) Titia Stheeman, geb. 1868 Meppel, d.v. Eisso Post Stheeman en Jentje ten Brink
4. Henderikus Kuipers, geb. 18-12-1870 Leeuwarden, ovl. 6-8-1895 Utrecht
5. Margaretha Kuipers, geb. 25-9-1872 Leeuwarden, ovl. 30-10-1942 Lochem; geh. Robertus Marius van den Berg van Saparoea, geb. 19-4-1860 Velp, ovl. 9-9-1933
6. (Mintje, geb. 2-3-1875 en ovl. 24-12-1875 Leeuwarden)
7. Christoffel Kuipers, geb. 5-1-1878 Leeuwarden, ovl. 31-12-1943 Utrecht, Won. Wijk bij Duurstede; geh. 6-5-1902 Utrecht Dirkje Catharina Johanna Witteveen, geb. 1876 Leeuwarden, ovl. 10-3-1935 Utrecht, d.v. Cornelis Witteveen en Catharina Johanna Santee

Maria Kuipers

Petrus Kuipers

Titia Stheeman

Henderikus Kuipers

Margaretha Kuipers

Christoffel Kuipers

Christoffel Kuipers

Ch. Kuipers & D.C.J. Witteveen

- - - - - - - - - broer/zus 

M.R. Kuipers

S. van Hulst

1d) Maria Rosa Kuipers, d.v. (2-3) Aart Petrus Henricus Kuipers en Margaretha van Schouwenburg, geb. 22-6-1834 Leeuwarden, ovl. 20-10-1877 Leeuwarden;
geh. 26-1-1859 Leeuwarden  
Simon van Hulst, geb. 17-6-1836 Bolsward, ovl. (lijk gevonden in sloot op:) 26-4-1898 Bloemendaal, houthandelaar (vertr. naar Bloemendaal 1895), z.v. Willem van Hulst en Baudina Menalda

Kinderen:

1. Willem van Hulst, geb. 27-5-1861 Leeuwarden, ovl. 19-3-1939 Velp, advocaat en procureur; geh. (1) 8-6-1899 Bloemendaal (gesch. 13-8-1913 Rheden) Sophia Estella Jacoba Sarphatij Orobio de Castro, geb. 1876 Amsterdam, ovl. 1-8-1951 Renkum, d.v. Emanuel Sarphatij Orobio de Castro en Jacoba Godefrida van den Berg, hertr. 1914 Paul Leendertz (zwager, zie 4.); geh. (2) 17-4-1923 Assen Margaretha Hermina Petronella Isabella Klijnsma, geb. 1860 's Hertogenbosch, d.v. Foppe Pieters Klijnsma en Margaretha Hermina Meemeling
2. Margaretha van Hulst, geb. 11-4-1864 Leeuwarden, ovl. 5-2-1945 Geldermalsen; geh. 29-5-1890 Leeuwarden Adriaan Marinus van Wijk, geb. 15-9-1860 Geldermalsen, eerste luitenant, z.v. Gijsbert Dirk van Wijk en Maria Cornelia van Tiffelen
3. Baudina Helena Maria van Hulst, geb. 13-1-1866 Leeuwarden, ovl. 20-1-1905 Arnhem; geh. 23-7-1891 Leeuwarden Jakob Anton Gaymans, geb. 1866 Onstwedde, tweede luitenant, z.v. Dirk Johan Pieter Nicolaas Gaymans en Alida Jantina van der Borgh
4. Anna van Hulst, geb. 10-7-1869 Leeuwarden, ovl. 18-5-1911 Velp; geh. 11-1-1898 Bloemendaal Paul Leendertz, geb. 1869 Nijmegen, adjunct-inspecteur van de arbeid, z.v. Willem Leendertz en Elisabethe Caroline Schoenhard, hertr. 1914 Sophia Estella Jacoba Sarphatij Orobio de Castro (schoonzus, zie 1.)

--------------nageslacht Henderikus Kuipers: dochter en kleinkinderen

C.M.I. vd Heuvel Rijnders

II.1) Margaretha Kuipers, d.v. (1a) Henderikus Kuipers en Aaltje Plantenga, geb. 29-4-1856 Leeuwarden (doopsgez.), ovl. 15-10-1927 Haarlem;
geh. 7-6-1883 Leeuwarden  
Carel Marius Isaäk van den Heuvels Rijnders, geb. 17-4-1847 Elst, ovl. 9-10-1928 Haarlem, luitenant/ kapitein 1e reg. infanterie Groningen/ Leeuwarden/ Dordrecht/ Assen/ Gouda, z.v. Johan Baptist van den Heuvel Rijnders en Johanna Hermina van der Muelen
Kinderen:

1. Henderikus van den Heuvel Rijnders, geb. 23-3-1884 Leeuwarden ==>> zie III.1)
2. Wilhelmina Johanna Hermina van den Heuvel Rijnders, geb. 23-8-1885 Leeuwarden; geh. 11-6-1908 Haarlem Herman Merens, geb. 1882 Haarlem, fabrikant, z.v. Johannes Merens en Catharina van Cappelle
3. Alida Baudina van den Heuvel Rijnders, geb. 8-4-1888 Leeuwarden
4. Elize Willemine Louise van den Heuvel Rijnders, geb. 6-12-1890 Leeuwarden; geh. 26-2-1925 Haarlem Gerhard von Glahn, geb. 1879 Amsterdam, administrateur, z.v. Marienus von Glahn en Johanna Frederika Schutte 
5. Johan Baptist van den Heuvel Rijnders, geb. 1894 Gouda; geh. 22-9-1926 Rotterdam Alida Maria Dijkstra, geb. 1896 Geertruidenberg, d.v. Meindert Dijkstra en Christina Maria Kerkhoff

------------nageslacht Henderikus Kuipers: kleinzoon en achterkleinzoon


III.1) Henderikus van den Heuvel Rijnders, d.v. (II.1) Margaretha Kuipers en Carel Marius Isaäk van den Heuvels Rijnders, geb. 23-3-1884 Leeuwarden, ovl. 7-12-1949 Haarlem, leraar middelbaar onderwijs;
geh. 8-4-1909 Hillegom  
Johanna Dobben, geb. 1885 Haarlem, ovl. na 1949, d.v. Frederik Karel Albert van Dobben en Henriëtta Alida Otto.
Kind:

1. Karel van den Heuvel Rijnders, geb. 20-8-1910 Haarlem, ovl. 4-5-1933 Haarlem

====== kwartierstaat Henderikus Kuipers: ouders



2) Aart Petrus Henricus Kuipers, z.v. (4-5) Christoffel Kuipers en Maria Rosa Petreus, ged. 29-1-1799 Leeuwarden (Ned. Herv.), ovl. 21-4-1876 Leeuwarden, apotheker te Leeuwarden;
geh. 28-8-1823 Harlingen
3) Margaretha van Schouwenburg, d.v. (6-7) Henricus van Schouwenburg en Anna Menalda, ged. 9-2-1800 Harlingen (doopsgezind), ovl. 16-3-1869 Leeuwarden.
Kinderen:

1. (Maria Rosa, geb. 14-8-1824 en ovl. 13-9-1824 Leeuwarden)
   
2. Christoffel Kuipers, geb. 28-5-1826 Leeuwarden, ovl. 1-12-1854 Leeuwarden, ongehuwd apotheker
3. Henderikus Kuipers, geb. 23-7-1827 Leeuwarden ==>> zie 1a)
4. Jacob Kuiper, geb. 9-4-1830 Leeuwarden ==>> zie 1b) 
5. Marius Kuipers, geb. 6-7-1832 Leeuwarden ==>> zie 1c) 
6. Maria Rosa Kuipers, geb. 22-6-1834 Leeuwarden ==>> zie 1d) 
7. (levenloos geboren kind, 23-10-1836 Leeuwarden)
8. Anna Kuipers, geb. 28-6-1845 Leeuwarden, ovl. 23-3-1866 Leeuwarden, ongehuwd en zonder beroep

====== kwartierstaat Henderikus Kuipers: grootouders 


4) Christoffel Kuipers, z.v. (8-9) Aart Kuypers en Elisabeth Otto, ged. 27-9-1765 Dordrecht, ovl. 24-12-1837 Leeuwarden, apotheker en Raadslid Leeuwarden, lidm. met att. 11-9-1789 uit Leiden;
geh. (1) (otr.12-4) 1-5-1793 Engelum
5) Maria Rosa Petraeus, d.v. (10-11) ..., geb. 1756 Leeuwarden, ovl. 12-9-1817 Leeuwarden, lidm. belijdenis 9-6-1780;
geh. (2) 4-2-1824 Leeuwarden
Alexandrina Joanna Scrinerius, ged. 19-9-1760 Dongjum, ovl. 14-8-1828 Leeuwarden, d.v. Domicus Joan Scrinerius (predikant) en Hester Josina Swalue.
Kinderen uit (1):

1. (Aart Petrus, ged. 4-10-1797 Leeuwarden)
2. Aart Petrus Kuipers, ged. 29-1-1799 Leeuwarden ==>> zie 2)

----------- (vervolg grootouders)


6) Hendrikkus van Schouwenburg, z.v. (12-13) Hermanus van Schouwenburg en Margaretha Lingelmans, geb. 25-6-1760 Nijmegen (Luthers), ovl. 12-5-1813 Harlingen, steenfabrikant te Harlingen, houder bank van lening;
geh. (otr. 29-10) 7-11-1790 Harlingen
7) Anna Menalda, d.v. (14-15) Poppe Eekes Menalda en Foekje Jacobs Kuiper, geb. 19-8-1756 Harlingen (doopsgez.), ovl. 17-3-1831 Harlingen, houdster bank van lening.
Kinderen:

1. Foekje van Schouwenburg, ged. 15-3-1793 Harlingen, ovl. 25-2-1859 Harlingen; geh. 8-6-1817 Harlingen Simon Schiere, geb. 1791 Harlingen, z.v. Cornelis Schiere en Anna Gerlofs
2. (Margaretha, geb. 21-12-1794 en ovl. 16-2-1798 Harlingen)
3. Jacob Kuiper van Schouwenburg, ged. 22-9-1797 Harlingen, ovl. 3-6-1859 Harlingen, steenfabrikant te Harlingen; geh. (1) 6-6-1827 Groningen Emilia Menalda, geb. 8-2-1805 Groningen, ovl. 7-11-1827 Harlingen (geen knd.), d.v. Gillis Menalda (negociant) en Janneke Alberts Hesselink; geh. (2) 28-7-1830 Groningen Alida Hesselink, geb. 10-8-1809 Groningen, ovl. 5-1-1844 Harlingen, d.v. Jan Hesselink en Maria Menalda (div. knd.)
4. Margaretha van Schouwenburg, ged. 9-2-1800 Harlingen ==>> zie 3)
5. Hermanus van Schouwenburg, ged. 15-9-1801 Harlingen, ovl. 26-1-1850 Harlingen, zeehandelaar; geh. 26-8-1830 Harlingen Martha Tjallingii, geb. 1812 Harlingen, eigenaar van Fa. Wed. B. Rodenhuis en Zonen, pan- en estrikfabriek, d.v. Sybrand Tjallingii en Rijkje Fontein (div. knd.)
4. Maria van Schouwenburg, ged. 4-2-1803 Harlingen, ovl. 6-11-1872 Harlingen; geh. 13-11-1834 Petrus Ens, geb. 1807 Leeuwarden, ovl. 3-7-1880 Harlingen, geneesheer te Harlingen, z.v. Sicco Petrus Ens en Minke Rost (div. knd.)
5. Poppe Menalda van Schouwenburg, ged. 11-1-1806 Harlingen, ovl. 30-5-1880, apotheker te Deventer; geh. 11-6-1835 Deventer Helena Bolte, geb. 26-5-1815 Deventer, ovl. 9-12-1907 Deventer, d.v. Hendrik Jan Bolte en Etje Pol (bierbrouwster)

mogelijk P. Ens

mog. Maria v Schouwenburg

 ====== kwartierstaat Henderikus Kuipers: overgrootouders


8) Aart Kuipers, z.v. (16-17) Hendrik Kuijpers en Cornelia van Nispen, geb. 1737, ovl. 13-1-1823 Dordrecht;
geh.
9) Elisabeth Otto, d.v. (18-19) Christoffel Otto en Adriana Bouman, geb. 16-7-1745 Leiden, ovl. 31-3-1814 Dordrecht.
Kinderen:

C.N. vd Steen

1. Christoffel Kuipers, ged. 27-9-1765 Dordrecht (tweeling) ==>> zie 4)
2. (Cornelia, ged. 27-9-1765 Dordrecht, tweeling)
3. Hendrik Kuipers, ged. 2-3-1768 Dordrecht, ovl. 16-4-1845 Dordrecht; geh. 21-19-1811 Dordrecht Catriena Elizabeth Heije, geb. 1770, ovl. 19-1-1836 Dordrecht, d.v. Jan Hey en Adriana van Oszaane
4. Cornelia Kuipers, ged. 30-9-1770 Dordrecht, ovl. 23-7-1851 Dordrecht; geh. Johannes Leijendekker, ovl. 3-10-1834 Dordrecht, z.v. Johannes Leijendekker en Cornelia van der Straten
5. Adriana, ged. 28-8-1774 Dordrecht
6. Johanna Elisabeth Kuipers, ged. 6-2-1776 Dordrecht, ovl. 21-1-1817 Dordrecht; geh. 17-9-1797 Utrecht Johannes Stubbe, geb. Utrecht, ovl. voor 1817
7. Margaretha Cornelia, ged. 27-7-1777 Dordrecht
8. Adrianus, ged. 28-11-1780 Dordrecht
9. Frederik Karel Kuipers, ged. 18-10-1785 Dordrecht, ovl. 23-8-1857 Dordrecht; geh. 13-1-1817 Dordrecht Cornelia Neeltje van der Steen, geb.1794 Dordrecht, ovl. 20-6-1854 Dordrecht, d.v. Albertus van der Steen en Pieternella Lebent (div knd.)

----------- (vervolg overgrootouders)


10) N.N. Petraeus
11) N.N.
Kind:

1. Maria Rosa Petraeus, geb. 1756 Leeuwarden ==>> zie 5)

----------- (vervolg overgrootouders)


12) Hermanus van Schouwenburg, begr. 28-5-1783 Nijmegen, mr. Timmerman Nijmegen;
geh. (1) 6-5-1753 Nijmegen
13) Margaretha Lingelmans, j.d. van Hisfeldt, ovl. 31-3-1769 Nijmegen;
geh. (2) 6-5-1770 Nijmegen
Eva Swinems, j.d. van Kleve (2 knd.)
Kinderen uit (1):

1. Maria Catharina, ged. 14-4-1754 Nijmegen
2. Henrich, ged. 11-2-1756 Nijmegen
3. Hermannus, ged. 3-2-1757 Nijmegen
   
4. Hendrikkus van Schouwenburg, geb. 25-6-1760 Nijmegen ==>> zie 6)
5. Poulus, ged. 31-7-1763 Nijmegen 

----------- (vervolg overgrootouders)


14) Poppe Eekes Menalda, z.v. (28-29) Eeke Jans Menalda en Antje Poppes Blixma, geb. 14-4-1729 Harlingen (doopsgez.), ovl. 21-2-1782 Harlingen;
geh. (1)
Grietje Simons Bakker;
geh. (2) 14-12-1760 Harlingen
15) Foekje Jacobs Kuiper, d.v. (30-31) Jacob Simons Kuiper en Marijke Esges, geb. 26-8-1732 Harlingen (doopsgez.), ovl. 26-9-1806 Harlingen
Kinderen uit (2):

1. Anna Menalda, geb. 19-8-1756 Harlingen ==>> zie 7)
2. Maria Menalda, geb. 16-2-1772 Harlingen, ovl. 31-10-1828 Harlingen; geh. 5-9-1802 Harlingen Sybrand Lases Spannenburg, geb. 9-2-1778 Harlingen, ovl. 22-8-1834 Harlingen, z.v. Laas Tjebbes Spannenburg en Geertje Sybrands Osinga

====== kwartierstaat Henderikus Kuipers: bet-overgrootouders  


16) Hendrik Kuijpers, geb. Stiftminne in Brandenburg, ovl. 5-3-1781? Dordrecht;
geh. (1) 14-4-1726 Dordrecht
Margrieta Huijgens, ovl. voor 1730;
geh. (2) 2-9-1736

Cornelis Kuipers

17) Cornelia van Nispen, d.v. Cornelis van Nispen en Cornelia van Velp, ged. 26-12-1710 Dordrecht, ovl. 12-8-1786 Dordrecht.
Kinderen:

1. Aart Kuipers, ged. 15-11-1737 Dordrecht ==>> zie 8)
2. Cornelis Kuipers, geb. 23-7-1739 Dordrecht, ovl. 4-12-1802 Dordrecht, kunstschilder, behang- en decoratieschilder; geh. 1-1-1764 Dordrecht Adriana Booij, 1738 Dubbeldam, ovl. 1816 Dordrecht, d.v. Jan Booij (div. knd.)
3. Cornelia Kuipers, ged. 17-10-1742 Dordrecht

----------- (vervolg bet-overgrootouders)

18) Christoffel Otto, geb. Hessen-Cassel, ovl. 22-11-1762 Rotterdam, van Leiden naar Rotterdam in 1749;
geh. 5-4-1739 Rotterdam
19) Adriana Bouman, geb. Dordrecht, ovl. ...
Kinderen:

1. Johannes, geb. 31-5-1739 Leiden
   
2. Elisabeth Otto, geb. 16-7-1745 Leiden ==>> zie 9)
3. Johanna, ged. 1-1-1747 Rotterdam

----------- (vervolg bet-overgrootouders)


28) Eeke Jans Menolda/ Menalda, mr. bakker, later koopman te Harlingen, Zuiderhaven;
geh. 5-5-1725 Harlingen
29) Antie Poppes Blixma,
Kinderen:

1. Poppe Eekes Menalda, geb. 14-4-1729 Harlingen ==>> zie 14)

----------- (vervolg bet-overgrootouders)


30) Jacob Simons Kuiper, z.v. Simon Jacobs Kuiper en Martjen Dirks, geb. Harlingen (doopsgezind), ovl. 1779 Harlingen, burger en wijdschipper;
geh. 6-10-1731 Harlingen
31) Marijke/ Maria Esges, d.v. Esge Lieuwes en Foekje Sijmens Stijl, geb. Harlingen, ovl. 1782 Harlingen
Kinderen:

1. Foekje Jacobs Kuiper, geb. 26-8-1732 Harlingen ==>> zie 15)
2. Esge Jacobs Kuiper, geb. 5-6-1737 Harlingen, ovl. 7-9-1803 Leeuwarden, gortmaker Dokkum/ koopman Leeuwarden; geh. 30-3-1760 Harlingen Ytje Taekes Schonegevel, enz.
3. Martje/ Martha Kuiper, geb. , ovl. voor 1807; geh. 7-5-1769 Harlingen Frans Joosten Zeeman, z.v. Joost Zeeman en Grietje IJsenbeek

Historical Notes and Clarifications by Ottema 1878

[on Google books here ]

New version 2020 January 31 here!

[old version deleted]
   
[achterkaft]

Door den Boekhandelaar H. Kuipers te Leeuwarden is uitgegeven:

THET OERA LINDA BOK.
Naar een handschrift uit de dertiende eeuw.
Eigendom der Familie OVER DE LINDEN, aan den Helder,
bewerkt, vertaald en uitgegeven door
Dr. J.G. Ottema.
Tweede Uitgave,
Prijs f.4.00

De Koninklijke Akademie en het Oera Linda Boek
door Dr. J.G. Ottema.
Prijs 30 Cents.

De Deventer Courant en het Oera Linda Boek
door Dr. J.G. Ottema.
Prijs 35 Cents.

BEWEERD MAAR NIET BEWEZEN.
Bestrijding van de Argumenten voorkomende in de Brochure
van den Heer J. Beckering Vinckers
over het Oera Linda Boek,
door L.F. Over de Linden.
Prijs 40 Cents.

Grandmother Earth

Earth as a nurse or 'feederess' in Atalanta Fugiens, 1617

 This part four about the 'religious' views of the Frya people, emerging from the Oera Linda-book, is about the personified Earth, mother of Frya, and thus, grandmother of the White Race.

 According to the Fryan creation myth, Earth (JRTHA) was not created by God or Wralda, but wrought by Time. Likewise, the living world was not created by a deity, but born from Earth.

 In various texts, Earth is suggested to have a will of her own, and in one text she is even addressed directly, when Folkmother Frana describes her prophecy.

 There are other fragments with a more profane use of the word JRTHA than the ones listed below. In these cases the word simply refers to either the whole planet or only its solid parts (perhaps without the oceans and seas), sometimes it just means soil or ore (Dutch/ German: erts/ Erz).

2b. Our Primal History [006/13] TID WROCHTE ALLE THINGA. ÁK JRTHA
 Wralda, who alone is whole and eternal, created the potential. Time began and wrought all things; the very Earth herself. Earth bore all grasses, herbs and trees; all cherished and all despised creatures. All that is good and cherished, she brought forth by day, and all that is evil and despised, she brought forth by night. After the twelfth Yulefeast, she bore three girls: Lyda from glowing hot, Finda from hot, and Frya from warm substance.
 As they lay naked, Wralda fed them with his breath so that mankind would be bound to him. As they matured, they became fruitful and dreamed of pleasure. They received Wralda's ‘od’ into them, and so they each bore twelve sons and twelve daughters; twins each Yuletide. All of mankind has come from these.

2e. Frya was White [010/22] THÁ HJU SÉID HÉDE. BÉVADE JRTHA
 Exquisite Frya! When she had spoken, the earth trembled like Wralda’s sea. Fleeland's surface sank beneath her feet, the sky turned black and rained ceaselessly, and when her children went searching for their mother, she was already at her watch-star.

7b. How Aldland Sank, ca. 2190 BCE [049/12] THRJU JÉR WAS JRTHA ALSA TO LYDANDE

Earth, Sun and Moon in Atalanta Fugiens, 1617

 During the whole summer, Sun had hidden behind clouds, as if she did not want to see Earth. Wind rested in his bags,1 causing smoke and steam to stand like pillars over houses and pools. This made the air become dreary and dull, and neither joy nor pleasure were in the hearts of people.
 In the midst of this stillness Earth began to tremble as if she was dying. Mountains split open to spew out fire and flames, while others sank into her bowels; and where there had been plains before, mountains rose up.
 Aldland — or ‘Atland’ as the steersmen say — sank down and the foaming waves tread over mountain and valley in such a way that everything was submerged. Many people were buried alive, and many who had escaped the fire later perished in the water. Not only in the lands of Finda did mountains spew fire, but also in the Twiskland. As a result, forests burned one after the other, and when Wind came from there, our lands were covered with ashes. Rivers changed their course, and at their mouths new islands were formed of sand and drowned animals.
 Earth suffered like this for three years, but when she recovered, one could see her wounds. Many lands were submerged, others had risen out of the sea, and half of the Twiskland had been deforested. Bands of Finda's folk came roaming across the empty spaces, and our dispersed people were exterminated or became their allies. This forced us to be twice as vigilant and time taught us that unity is our strongest burg.

9c. The Gerdmen Move to Punjab [074/25] BÉVADON BÉDE. SÉ ÀND JRTHA
 The king of Tyre, who later realized that all of his best steersmen had left, sent all his ships with his wild mercenaries to capture them dead or alive, but when they approached the strait, both Sea and Earth quaked. Then Earth heaved up there, so high that all the water ran out of the strait, and all mudflats and shores rose up in front of them like a burg wall. This happened because of the virtues of the Gerdmen, as any one can see brightly and clearly.

11b. Death of Frana [083/17] HARK JRTHA ÀND WÉS BLÍDE MITH MY
 At first Frana ignored him, but finally she opened her lips and spoke: ‘My eyes are blurred, but the inner light of my soul emerges... Yes, I can see... Hear Earth, and rejoice with me! When Aldland drowned, the first spoke of the Yule wheel stood at the top. Then it went down and so did our freedom. When two more spokes or two thousand years have passed, however, the sons who are born out of fornication between princes and priests and the folk will stand up and speak out against their fathers. These sons will all be murdered. But what they shall have said will be remembered and bear fruit in the hearts of resolute people, like good seeds that were laid in your soil.
 Another thousand years the spoke shall descend and ever more sink into darkness and blood, shed over you when princes and priests deceive. But then the red of dawn will start glowing again. Seeing that, the false princes and priests will join forces to keep freedom down. But freedom, love and unity will strengthen the folk and rise out of the gutter with the wheel of time. The light that started as a glimmer, will eventually turn into a flame. Blood of the villains will flow over you, O Earth, but you must not absorb it. Toxic creatures will drink it and perish. All vile histories that were made up to propagate the princes and priests will be offered to the flames. Finally, your children shall all live in peace.’ When she had spoken, she collapsed.

13f. Primal Teachings 2 [102/12] JRTHA SELVA NER EN'G SKEPSLE
 [...] all creatures change their position and their shape, as well as their minds. Therefore, can neither Earth itself, nor any creature ever say ‘I am’, but rather ‘I was’.

14a. Fryasland Swamped, ca. 305 BCE [115/10] ÉVIN SÁ SKEDDE JRTHA HJRA WALDA ÀND BERGA
 The magus was proud of his slyness, but Earth would show him that she could not allow any magus or idols on the holy site where she bore Frya. Just like the wild horse shakes its mane, after throwing its rider in the grass, Earth shook her woods and mountains. Rivers spread over the fields, the seas boiled, mountains spewed up at the clouds and what they had spit was hurled back down to earth.
 At the beginning of the harvest month [August], Earth tilted northward and sank, lower and lower.* In the wolves' month [December], the low marks of Fryasland were covered by sea. The woods where the images had been were elevated and ravaged by storm. In the following year, frost came in the hard month [January] and old Fryasland laid hidden under an ice sheet. In the solmonth [February], a storm wind came from the north, pushing mountains of ice and stones. In spring, Earth rose again. Ice melted, ebb came and the woods with images drifted towards the sea.
 [* ‘Earth tilted...’ — literal translation; it is not clear what actually happened.]

(Referring to fragment 9c:)
14d. Alexander the King [123/08 + 124/15] ET LAND THÀT JRTHA VPHÉID HÉDE UTA SÉ
 He himself [Alexander] went along the coast with his other folk, through the dry desert — that is the land that Earth had raised from the sea, when she closed the strait, after our ancestors had entered the Red Sea.
 [...] When Alexander learned how his scheme had worked out, he became so reckless that he wanted to dig out the dry strait, to the mockery of Earth. However, Wralda deserted his soul, and, in his arrogance, he drowned himself in wine before he could even start.*
 [* ‘and, in his...’ — lit.: ‘therefore, he drowned in wine and in his overconfidence’.]

15b. Helena's Writings [134/25] JRTHA HETH HJARA BLOD DRONKEN
 In early times, the slave peoples knew nothing of freedom. Like oxen they were brought under the yoke. Into earth's bowels they were driven to dig metal, and into the hard rock of the mountains, they were compelled to chisel out plush residences as homes for princes and priests. Of all their work, nothing was for themselves; all was to be for the princes and priests, to make them ever more rich and powerful, to their own detriment. Working in such a way, they turned gray and rigid in their early years and they died without ever experiencing joy in life, despite the fact that earth offers an abundance to all her children.
 But our migrants came: our exiles passed through the Twisklands into their territories and our sailors arrived in their harbors. From them, they heard talk of the common freedoms, justice, and laws that no one should do without. All of this was absorbed by the wretched and troubled people like dew by arid fields. When they were saturated, the most daring began to clank their chains until it hurt the princes.
 However, the princes were proud and heroic, so there was still some virtue in their hearts. They deliberated and shared some of their surplus wealth. But the cowardly and pseudo-pious priests could not stand that. Among their invented gods, they had also created bitter-cruel idols. A pestilence broke out in the lands and they claimed that the gods were furious about the disobedience of the protesters. Then the most rebellious were strangled with their chains. Earth drank their blood. From that blood she grew fruits and grains and all who ate thereof became wise.

15c. Yesus or Buda of Kashmir [137/13 + 141/13] JRTHA SKIL HIRA JÉVA ALLÉNA SKÀNKA ANTHA WERKANDE MÀNNISK
 ‘Earth’, he said, ‘grants her gifts to those who scratch her skin; he must dig, plow and sow in it, he who wishes to reap of it. However,’ he said, ‘no one has to do this for another, unless it happens by common will or with love.’
 He taught that no one should grub in her bowels for gold, silver or precious stones, to which envy sticks and from which love flees. ‘To adorn your girls and women’, he said, ‘her rivers deliver enough.
 [...] There will be no other masters, princes or bosses than those who were elected by common will. Then Frya will rejoice and Earth will only grant her gifts to the working people.

15e. Gosa’s Will [142/06] JRTHA HETH HJA NAVT NE BÀRAD
 A bad time has passed by, but another is approaching us. Earth did not bear it and Wralda did not create it; it; it comes from the east, from the core of the priests. It will breed so much suffering that Earth cannot drink all the blood of her slain children. It will spread darkness over the spirit of mankind, like thunderclouds over sunlight. Everywhere and in every way, deception and idolatry will challenge freedom and justice. Justice and freedom will perish, and we with them.


16e. Gosa: Purity of Language [161/25] HETH JRTHA FRYA.S.BURCH VNFORLETH BIHALDEN
 We have endured much, but among all burgs that were damaged and destroyed in the bad time, Earth has preserved Fryasburg intact, and I can add that Frya's or God's language was preserved as intact here. Here at Texland, therefore, schools must be established.

16f. Liudgerd: Punjab Report [165/18] ÀJEN HJARA FENYN HETH JRTHA NÉNA KRUDA JÉVEN
  The land between the Punjab and the Ganges is just as flat as Fryasland by the sea, with varied landscapes of fields and woods, fertile in all parts, which, however, does not prevent thousands upon thousands sometimes starving to death there. These famines can thus not be attributed to Wralda or Earth, but only to the princes and priests.
 [...] Besides many other creeping animals, there are snakes from the size of a worm all the way to the size of a tree. The largest can swallow a whole cow, but the smallest are even more dangerous. They hide between flowers and fruits in order to attack those who come to pick them. Whoever is bitten by them must die, because Earth will not give herbs against their poison, as long as the people make themselves guilty of idolatry.*
 [* Changed for clarity; lit.: ‘because against their poison Earth has given no herbs, (as long as / insofar) the people have made themselves guilty of idolatry’.]

18. Rika: Stealing of Titles [189/15] JRTHA WARTH BIHWÍLA ÁK AL.FÉDSTRE HÉTEN
 It is true that Earth sometimes is likewise called ‘all-feederess’, because she brings forth all the fruits and grains that humans and animals feed themselves with. She would, however, not bear any fruits or grains if Wralda did not give her powers. [...]
 That Earth sometimes is called ‘all-feederess’, and a mom ‘feederess’ is still acceptable, but that a man has himself called ‘father’ or ‘feeder’, because he is a dad, is in conflict with all reason.

The Bearer and his Yule

page from Cronecken der Sassen,
Conrad Bote, 1492

 This part three about the pre-Christian 'religion' that emerges from the Oera Linda-book focusses on the Carrier or Bearer (KRODER/-AR) and his Yule (JOL) or Wheel of Time. Related are the concepts Time (TID), the Beginning (T.BIJIN) and what I translate as the Potential (T.ANFANG, Dutch/German: aanvang, Anfang).

 'Kroder' must be related to Krodo/Crodo, known from German-Saxon sources and to Chronos from the Greek tradition. These were both associated with time.

 'Jol', most well known today as 'Yule' is still the more original name for the traditional Northwestern European midwinter celebration. In the Scandinavian languages the word also still means wheel (spelled hjul).

 The 'Bijin' may very well have been the origin of the Beguines, as argued in an earlier post (scroll down to April 19).

 The 'Anfang' will have been what was actually contemplated at the German-Marsi 'Tanfana' temples that were destroyed by the Romans, as described by Tacitus, instead of an assumed goddess with that name.

Relevant fragments concerning the Bearer and his Yule
(updated 23-12-2023)

2b. Our Primal History [006/13/19/30] TID WROCHTE ALLE THINGA

Wralda, who is wholly good and eternal, created the potential. From this came time, and time wrought all things; even the very Earth herself. [...] After the twelfth Yulefeast, she bore three girls [...] and so each bore twelve sons and twelve daughters; twins each Yuletide.

the 'Great Bear' does not look
like the animal bear, but like
a barrow (Old English: baer)

2g. Vesta: Laws [014/10] THA KRODAR ÀND SIN JOL

All rules that endure for one ‘aew’ — that is one hundred years — with the Bearer and his wheel may, on the advice of the mother and by common consent, be written on the walls of the burgs. Once they have been written upon the walls, they are ‘eawa’: laws, and it is our duty to honor them.

3b. General Laws [020/19] THRJA DÉGAN FÁR THÉRE JOL.DÉI

9. All the market receipts must be annually divided into a hundred parts, three days before the Yule Day.

4f. Minos: Minerva [035/29] THENE KRODER. THÀT IS TID

“If, then, your supreme being is so very good, why does he not prevent evil?” the priests asked.

Hellenia answered: “Frya has put us on the path, and the Bearer — that is time — must do the rest. For all calamities, counsel and help can be found. But Wralda wants us to search for them ourselves, in order that we should become strong and wise. If we refuse, he permits our fate to unravel, so that we should experience the results of wise and foolish deeds.”

6. Yule, Script, Numbers [045/09/28] THENE KRODER THÉR ÉVG MITH THÀT JOL MOT OMMEHLÁPE

  Depicted above are the signs of the Yule, the primary symbol of Wralda and of the Potential or the Beginning, from which came Time, the Bearer, who must conduct the Yule in its circuit forever.

[...] They later learned our script — specifically the Finns, the Tyrians and the Greeks — but they were not well aware that it was based on the Yule and therefore must always be written sunwise.

8a. Magyars and Finns, ca. 2090 BCE [052/22] JUST WÉRET JOL.FÉRSTE

Eighty years later — the Yulefeast had just begun — they assailed us unexpectedly and, like a blizzard, fell over our lands.

9c. Kelta and the Gola [067/25] ÉR THES KRODER.S JOL ÉNIS OMHLÁPEN HÉDE

This went like lightning over the lands and, before the Bearer’s Yule had completed one circuit, she was mistress over all of them and of the Tyrians, from all our southern territories up to the Seine.

9d. Jon and Minerva Resettle [071/22] THENE KRODER SKIL JETA FIF.THUSAND. JÉR MITH SIN JOL OMME.HLÁPA

If the far Greeklands are among Frya’s legacy, then her morals shall flourish there; but if they are not, there shall have to be lengthy struggle over the lands — because the Bearer shall transport the Yule in its circuit for five thousand years before Finda’s folk are ripe for freedom.

11b. Death of Frana [083/17] TWA SPÉKE JEFTHA 2000 [TWA.THÛSEND] JÉR

At first, Frana ignored him. But she finally opened her lips and spoke: “My eyes are darkened, but the higher light is enkindled in my soul ... Yes, I can see ... Hark Earth, and rejoice with me! In the times when Aldland drowned, the first spoke of the Yule wheel stood at the top. Thereafter, it descended — and our freedom went down with it. When two more spokes, or two thousand years, have passed, the sons who are born out of fornication by princes and priests shall stand up and denounce their fathers. These sons will all be murdered. But what they say shall be remembered and bear fruit in the hearts of the virtuous, like good seeds sown in your soil. Yet another thousand years the spoke shall descend, and sink ever deeper into darkness and blood — shed over you through the deceptions of princes and priests. But there will come a day when the dawn glows red again, and, seeing this, the false princes and priests will join forces to keep freedom at bay. But freedom, love, and unity will encircle and protect the people and, with the wheel of time, they will rise from the evil morass. The light that started as a lone glimmer shall grow and become a mighty flame. The blood of the wicked shall flow over you, O Earth, but you must not drink of it. In the end, the toxic vermin shall feast upon it and perish. All the vile histories made up to bolster the position of the princes and priests will be offered to the flames. Then, all your children shall live in peace.”

When she had spoken, she sank back.

13e. Primal Teachings 1 [098/20 + 099/26] MITH THET JOL WANDELATH AND WIXLATH ALLET ESKÉPENE

Out of Wralda comes both the beginning and the end.

[...]

With the circling of the Yule, all creation alters and changes. But only God is unchanging.

13e1. Apollonia's Burg [106/14/25] THJU DANTE FON.ET JOL

The tower has six sides and is three times thirty feet high, flat on top. A small observatory sits thereon, from which one watches the stars. On each side of the tower there is a hall, three hundred feet long, three times seven feet wide and equally high, except for the roof, which is vaulted. [...]

Looking down from the tower, one sees the shape of the Yule.

14f. Faults of the Brokmen [131/26] HWERSA THENE KRODER EN TID FORTH KRODEN HETH

When the Bearer has wheeled forth the Yule for some time, then posterity might come to believe that the faults brought here by the Brokmen were those of their own ancestors.

18. Rika: Title Theft [189/02 + 192/25] BIFÁRA THÀT JOL INOP EN ÔRE HLÁP.HRING TRÉTH

Letter of Rika, the elder maiden, read at Staveren at the Yulefeast:

[...]

They will call upon Wralda, and upon Frya and her maidens, though none shall be able to lend any relief before the Yule enters a new cycle. And that shall not come to pass until three thousand years have gone by after this age.