13 June 2025

Eerherstel Ottema 3 — het sterfbed van Dr. O.

Vervolg op deel 2 — de woekerende waan

Lees ook: Eerherstel Ottema 1 — Nico Luitse 1994

... namens de bij het sterfbed van Dr. O. aanwezigen

In het vorige deel zagen we hoe de door Goffe Jensma als feit voorgestelde roddels over Jan Ottema’s vermeende inkeer en zelfdoding een eigen leven zijn gaan leiden. Voor Oera Linda-bestrijders leek deze impertinentie het ideale wapen, maar dit geestelijk geweld zal op hun eigen hoofden wederkomen.

We zagen ook dat reeds in 1990 Nico Luitse wist dat Ottema aan longontsteking was overleden. Maar nu blijkt dat er ook een getuigenverklaring is van Ottema’s volharden in zijn overtuigingen tot op zijn sterfbed, kort voor het begin van de lente van 1879.

Hieronder staat het relevante deel van een (nog) niet-gepubliceerd betoog, geschreven rond 1950, vermoedelijk door Eeltje Molenaar. Het ter zake dienende fragment is vet gedrukt. Wie de genoemde heer Menalda was is nog niet duidelijk. Wellicht Albert Menalda (1802-1881) of Hendrik Menalda (1830-1917, wijnhandelaar).

[Omwille van de leesbaarheid is één lange alinea verdeeld in kortere.]

= = =

Een vertaling van het Oera Linda Boek werd het eerst verricht door Dr. J.G. Ottema te Leeuwarden en verscheen in 1872 te Leeuwarden. Hij voorzag de uitgave van een voorrede, waarin hij den reeds opgestoken storm tegen het werk, die o.a. ook poogde de uitgave te verhinderen, trachtte te bezweren. Dit laatste gelukte hem ten deele, althans in 1876 mocht het werk een tweede uitgave beleven, waarin de voorrede van Dr. Ottema werd uitgebreid en voorzien van de in zijn tijd nieuwste gegevens. Kenmerkend is een zinsnede uit dezen tweeden druk, die luidt als volgt:

“Wat heeft toch dat onschuldige boek gedaan, om zoo veel haat en verbittering op te wekken? Is het zoo’n bespottelijk prulschrift, zulk eene domme wartaal, niet waardig om gelezen te worden; wel nu men leze het niet. Maar als men het dan toch leest, dan leze men ook wat ik er bij en over geschreven heb in de Inleiding, de Geschiedkundige Aanteekeningen, de Koninklijke Akademie en het Oera Linda Boek, en de Deventer Courant en het Oera Linda Boek. Doch dat is juist wat men niet doet.” enz. enz.

In deze bespreking zal van de door Ottema genoemde werken van zijn hand het een en ander verwerkt worden. Maar wat Ottema hierboven verzucht, is ongeveer zoo gebleven en het is erbarmelijk, dat deze soort kritiek het zoover heeft gebracht, dat men allerwege nóg steeds hoort: “O, dát boek, maar dat is immers een vervalsching.” Nog steeds leest men niet. Men vraagt zich af, waaraan dat kan liggen. In §1 was er reeds gelegenheid hierover het een en ander te zeggen, maar hier zij erbij gevoegd, dat het toch niet aan de persoon van Dr. Ottema kan hebben gelegen. Om verschillende redenen niet.

In de eerste plaats was het van hem als goed Christen niet te verwachten, dat hij er bijzonder behagen in zou scheppen, om een zoogenaamd ‘heidensch’ werk uit te geven en er zooveel mogelijk de aandacht op te vestigen. Weliswaar, deed men zelf braaf aan de klassieken en die waren, nu ja, — niet zoo erg christelijk — maar dat was dan toch van een soort, die door de vele jaren danig gesanctionneerd was en dus geoorloofd, daarenboven hadden de klassieken het groote voordeel, dat ze niet ‘Germaansch’ waren en dus beter aansloten bij onze zorgvuldig ‘ontfryaschte’ opvoeding door de jaren. Maar een zoogezegd Germaansch oerwerk ter tafel brengen dat was “des Guten zuviel”, eerder nog “des Schlechten zuviel”.

Tenslotte meende men tóch nog wel iets t.o.v. Dr. O. te hebben gevonden, hij zou n.l. op zijn sterfbed de echtheid van het OLB herroepen hebben — de booswicht! Maar ziet, ook aan deze hoop der deerniswaardigheid werd bij monde van den hr. Menalda krachtig den kop ingedrukt, doordat deze heer namens de bij het sterfbed van Dr. O. aanwezigen kon verklaren, dat het tegendeel het geval was, dat n.l. Dr. O. uitdrukkelijk had verklaard, dat het écht was. Het OLB wás echt, zeide hij. Het ging dus níet over dien boeg.

Kon het geweest zijn de tegenzin, die de Fries heeft tegen de mogelijkheid, dat, gebleken de echtheid van het OLB geheel Nederland zich met de Friezen zou gaan bemoeien en dat zulks hun veel last zou veroorzaken?? Die factor kán meegewerkt hebben en hij is dan nog de minst laakbare van de rest, maar voldoende verklaring is het nog niet. Verder kon men van een volbloed Fries (Midfries), die Dr. Ottema was, moeilijk aannemen, dat hij iets zou ondernemen, waarmede de Friezen leelijk achterop zouden komen en de ‘laughing stock’ zouden worden van overig Nederland. Ook dat was niet aan te nemen.

Dr. Ottema was dus volkomen te goeder trouw, maar hij was er ‘ingeloopen’, vond men er toen met groote virtuositeit op, want ‘schuldig of niet schuldig’ het kostbaarste erfstuk in de Nederlanden moest en zou hangen (of anders zo gauw mogelijk wegstoppen, schenden of vernietigen). Zoo ongeveer in den stijl van de cowboypolitie in de V.S.A. in de pioniersperiode, die vond, dat men misdadigers, of wat daarvoor doorging, had te behandelen volgens het recept: “Hang him first, we’ll judge him later.” Wat we zullen hebben te vertalen met “Eerst ophangen, het verhoor komt later.”

het ter zake dienende gedeelte op microfilm bij Tresoar
thàt to séke thjanande dél vp smalfilt by trésôr