Nederlands/Dutch (provisional)
|
English (without footnotes) in Codex Oera Linda ~ revised edition
|
14a - Fryasland Overspoeld [115/14] - [117/20]
|
Fryasland Swamped, ca. 305 BCE
|
Zoals het wilde ros zijn manen schudt, nadat het zijn rijder in het gras heeft geworpen, zo schudde Aarde haar wouden en bergen. Rivieren werden over velden gespreid. Zee kookte. Bergen spuwden naar de wolken en wat zij gespuwd hadden, werd door de wolken weer op Aarde gesmeten. In het begin van Arnemaand (Oogstmaand, augustus) neigde Aarde noordwaarts. Ze zeeg neer, al lager en lager. In Wolvenmaand (Wintermaand, december) waren de laaggelegen delen van Fryasland onder zee. De wouden met beelden erin, werden opgetild en een spel der winden.
|
Just as the wild horse shakes its mane after throwing its rider onto the grass, Earth shook her woods and mountains. Rivers were spread over the fields, the seas boiled, mountains spewed up to the clouds and, what they had disgorged, the clouds hurled back down upon Earth. At the beginning of the Harvest month, Earth tilted northward and sank, lower and lower. In the Wolves’ month, the low marks of Fryasland were covered by the sea. The woods where the images had been were heaved up and ravaged by storm.
|
Het jaar daarop kwam vorst in de Hardemaand (Louwmaand, januari) en verborg oud-Fryasland onder een plaat ijs. In Sellemaand (Sprokkelmaand, februari) kwam stormwind uit het noorden en voerde bergen van ijs en stenen mee. Toen lente kwam, hief Aarde zichzelf op. IJs smolt weg. Eb kwam en de wouden met de beelden dreven naar zee. In Winne- of Minnemaand (Bloeimaand, mei) voer ieder die durfde weer naar huis. Ik kwam met een maagd op de burg Liudgarda. Hoe droef zag dat eruit! Het meeste bos van de Lindewaarden was weg. Waar Liudgarda geweest was, was zee. Golven sloegen de ringdijk. Kruiend ijs had de toren weggevaagd en de huizen lagen in puin.
|
In the following year, in the Hard month, frost came and buried old Fryasland under a sheet of ice. In the Sol month, a storm wind came from the north, pushing forth mountains of ice and stones. When spring came, Earth righted herself again. The ice melted away, ebb came, and the woods with the images drifted out to sea. In the Winne month, or Love month, all those who dared returned home. I came with a maiden to the burg Liudgarda. How sad it looked! The forests of the Linde regions were mostly gone. Where Liudgarda had been was a sea — its waves lashed the ring dyke. Ice had destroyed the tower and the buildings lay in jumbled heaps.
|
Aan de helling van de dijk vond ik een steen. Onze schrijver had er zijn naam in gekrast. Dat was voor mij een baken. Zoals met onze burg, was het ook met de andere gegaan. In de hoge landen waren ze door aarde, in de lage landen door water verwoest. Alleen Fryaburg op Texland werd ongedeerd gevonden. Maar al het land dat noordwaarts had gelegen, was onder zee. Nog is het niet opgerezen. Aan deze kade van het Vliemeer waren, naar gemeld werd, dertig zoute plassen ontstaan doordat de bossen met grond en al waren weggespoeld. In West-Vlieland vijftig. De gracht die van Alderga dwars door het land gelopen had, was verzand en verloren.
|
On the slope of the dyke, I found a stone on which our scribe had carved his name. That to me was a sign. The other burgs fared the same as ours; in the highlands they were crushed by earth, in the lowlands by water. Only Fryasburg at Texland was found intact, but all the land that had lain northwards was under water and still has not been reclaimed. Reportedly, the shores of the Flee Lake now had thirty salt marshes — formed where the woods had been swept away with root and soil. West Fleeland had fifty. The canal that had run across the land from the Alderga had been blocked by sand and was lost.
|
De stuurlui en ander varend volk dat thuis was, had zichzelf met familie en verwanten op hun schepen gered. Maar het zwarte volk van Lydaburg en Alikmarum had hetzelfde gedaan. Terwijl ze zuidwaarts dreven, hadden ze vele meisjes gered en omdat niemand naar hen kwam vragen, hielden ze hen als hun vrouwen. De mensen die terugkwamen gingen allen binnen de ringdijken van de burgen wonen, omdat daarbuiten alles slib en brakland was. De oude huizen werden hersteld. Van de bovenlanden kocht men koeien en schapen en in de grote huizen, waar voorheen de maagden woonden, werd nu laken en vilt gemaakt om te kunnen overleven. Dit geschiedde 1888 jaren nadat Atland verzonken was.
|
The steersmen and other sailors who were home had saved themselves together with their close relatives and other kin upon their ships. But the black folk of Lydasburg and Alkmarum had done the same, and as they drifted southwards, they rescued many girls. And, since no one came for them later, they kept them as their wives. The people that came back all made their homes within the ring dykes of the burgs, as outside it was all mud and swampland. The unstable buildings were repaired. Cows and sheep were purchased from the upper lands and the large buildings that had formerly housed the maidens were now used to make cloth and felt for the sake of survival. All this happened 1888 years after Atland sank.
|
14c - Een Vloot Legt Aan [119/02] - [120/10]
|
14c. A Fleet Arrives, ca. 300 BCE
|
Twee jaar nadat Gosa volksmoeder was geworden, voer een vloot het Vliemeer in. Het scheepsvolk riep: "Hoezee: hoe een zegen!" Ze voeren door naar Staveren, waar zij het nog eens riepen. De vlaggen waren gehesen en 's nachts schoten zij vuurpijlen in de lucht. Bij dageraad roeiden er enkelen met een schuit de haven in. Zij riepen weer: "Hoezee!" Toen zij landden, sprong een jonge kerel de wal op. In zijn handen had hij een schild waarop brood en zout lag.
|
Two years after Gosa had become mother, a fleet entered into the Flee Lake. The people on board cheered “huzzah!” and sailed to Staveren, where they cheered yet again. The flags were hoisted, and at night they shot burning arrows into the air. At dawn some of them rowed into the harbor with a longboat. Again they cheered, “huzzah!” When they landed, a young man leapt ashore. He held a shield on which lay bread and salt.
|
Na hem kwam een oudere man. Hij zei: "Wij komen van de verre Kreeklanden, om onze zeden te kunnen behouden. Nu wensen wij, dat u zo mild zou zijn, om ons zoveel land te geven dat wij daarop kunnen wonen. Hij vertelde een hele geschiedenis, die ik beter hierna zal schrijven. De graven wisten niet wat te doen. Ze zonden overal boden heen, ook naar mij (Frethorik Oera Linda). Ik ging erheen en zei: "Nu wij een volksmoeder hebben, zouden wij haar raad moeten vragen." Ikzelf ging mee.
|
Then came an alderman and he said: “We have come from the Far Greeklands, to preserve our morals. We hope you will be so generous as to give us enough land that we may live thereon.” He told their story, which I will later relate in more detail. The aldermen did not know what to do and sent messengers throughout the land, even to me. I replied: “Now that we have a mother, we ought to ask her advice.” I went with them myself.
|
De Moeder, die alles al wist, zei: "Laat ze komen, dan kunnen zij ons land helpen behouden. Maar laat hen niet allemaal op één plek blijven, opdat zij ons niet overmeesteren. Wij deden zoals zij gezegd had. Dat was geheel naar hun wens.
|
The mother, who already knew of it all, said: “Let them come, so they can help save our land. But do not let them all stay in the same place, so that they will not overpower us.” We did as she said and they fully agreed.
|
Friso bleef met zijn lieden te Staveren, dat zij weer tot een zeestad maakten, zo goed zij konden. Wichhirte ging met zijn lieden oostwaarts naar de Eemsmond. Sommige van de Ioniërs die meenden af te stammen van het volk van Alderga, gingen daarheen. Een klein deel, dat meende dat hun voorouders van de Zeven Eilanden kwamen, vestigden zich binnen de ringdijk van de burg Walhallagara.
|
Friso remained with his people in Staveren, which they made into a seaport again, as well as they could. Wichhirte went east with his people, to the Ems Mouth. Some of the Ionians who believed themselves to have sprung from the folk from the Alderga, went there. A few who deemed that their ancestors had come from the Seven Islands went there and settled within the ring dyke of the burg Walhallagara.
|
2b - Onze Oudste Geschiedenis [006/12] - [006/32]
|
2b. Our Primal History
|
Dit is onze oudste geschiedenis.
|
This is our primal history:
|
Wralda die als enige volmaakt en eeuwig is, maakte 't Aanvang. Daarna kwam Tijd. Tijd wrochte alle dingen, ook Aarde. Aarde baarde alle grassen, kruiden en bomen — alle geliefde en alle gevreesde dieren. Alwat goed en mooi is bracht ze bij dag voort en alwat kwaad en erg is des nachts.
|
Wralda, who alone is whole and eternal, created the potential. Then came time, and time wrought all things; even the very Earth herself. Earth bore all grasses, herbs, and trees; all cherished creatures and all dreaded creatures. All that is good and dear, she brought forth by day, and all that is evil and fearsome brought she forth by night.
|
Na het twaalfde Joelfeest baarde ze drie dochters: Lyda werd uit gloeiende, Finda uit hete en Frya uit warme stof.
|
After the twelfth Yulefeast, she bore three girls: Lyda was of glowing hot, Finda of hot and Frya of warm substance.
|
Toen ze bloot kwamen voedde Wralda hen met zijn adem, opdat de mensen met hem verbonden zouden zijn. Zodra ze geslachtsrijp waren kregen ze dromen over vruchten en noten (of: vreugde en genot).
|
As they lay naked, Wralda fed them with his breath so that mankind would be bound to him. Soon after they matured, they became fruitful and took pleasure in their dreams.
|
Wralda's oed trad hun binnen, en nu baarde elk twaalf zonen en twaalf dochters, elke Joeltijd een tweeling. Daarvan zijn alle mensen gekomen.
|
They received Wralda’s od into them, and so each bore twelve sons and twelve daughters; twins each Yuletide. Of these, all mankind has come.
|
2e - Frya was Wit [009/18] - [010/08]
|
2e. Frya was White
|
Frya was wit als sneeuw bij het morgenrood en het blauw van haar ogen was mooier dan de regenboog.
|
Frya was white, like snow in the blush of dawn, and the blue of her eyes surpassed that of the rainbow.
|
Schone Frya. Als stralen van de middagzon blonk heur haar, dat zo fijn was als rag.
|
Beautiful Frya! Like rays of the sun at noon shone her hair, fine as spiders’ webs.
|
Kundige Frya. Ontsloten haar lippen, dan zwegen de vogelen en verstilden de bladeren.
|
Adept Frya! If she parted her lips, the birds fell silent and the leaves became still.
|
Geweldige Frya. Door de kracht van haar blikken streek de leeuw voor haar voeten neer, en hield de adder zijn gif in.
|
Formidable Frya! Under the force of her gaze, the lion would lie down at her feet and the viper hold back its venom.
|
Reine Frya. Haar spijs was honing en haar drank was dauw, verzameld in de kelken van bloemen.
|
Immaculate Frya! Her food was honey and her drink was the dew, gathered from the bosom of flowers.
|
Verlichte Frya. Het ene wat ze haar kinderen leerde was zelfdwang, het andere was liefde voor deugd, en als ze oud genoeg waren, leerde ze hun de waarde van de vrijheid kennen.
|
Bright Frya! The first thing she taught her children was self-control, the second was love of virtue. And when they grew up, she gave them to understand the value of freedom,
|
Want, zei ze, zonder vrijheid zijn alle andere deugden alleen goed om je tot slaaf te maken, tot eeuwige schande van je afkomst.
|
for she said: “Without freedom, all other virtues will only help make you into slaves, bringing eternal shame upon your descent.”
|